(Lat. prudentia, in oudere ordesregels discretio), de eerste der vier ➝ kardinale deugden, is een vervolmakende gesteltenis van het practisch verstand; haar onmiddellijke zetel is dus niet het streefvermogen, maar het redelijk kenvermogen. Zij is: de juiste redemaatstaf van handelen. De rede geeft in haar oordeelen aan, hoe gehandeld moet worden, nl. geeft aan, wat gedaan moet worden en dat het gedaan moet worden (rede-oordeel; redebevel). Overeenkomstig deze aangave beweegt de wil tot aldus handelen.
De rede is dus maatstaf van handelen. Opdat zij ook regelmatig juiste maatstaf zij, d.i. precies aangevend, wat werkelijk tot het absolute einddoel voert én er niet van afleidt, m.a.w. aangeeft wat zedelijk goed is, moet zij vervolmaakt worden door de deugd van v. De v. uit zich in drie onderscheiden verstandsdaden: beraadslagen, beslissen (wat gedaan moet worden), bevelen (dat het gedaan moet worden). De laatste is de voornaamste, steunt echter op de beide voorgaande, wier uitwerksel zij gedeeltelijk is en wier kracht zij dus in zich draagt.Bij de v. behooren verschillende elementen, die bijdragen tot haar volmaakte werking:
1° herinnering aan vroegere gebeurtenissen,
2° leerzaamheid, waardoor men bereid is van anderen, die door ondervinding wijs geworden zijn op praktisch gebied, aan te nemen,
3° scherpzinnigheid, waardoor men vlug inziet of met grond vermoedt, wat uit een bepaalde handeling zal volgen en wat er mee bereikt zal worden,
4° juist begrip en doorzicht met betrekking tot de beginselen van de zedenleer,
5° een goed werkend redeneervermogen. Deze vijf dingen bevorderen het beraadslagen en het nemen van een juiste definitieve beslissing; de twee volgende hebben betrekking op het bevel, dat de definitieve aanwijzing tot het uitvoeren is:
6° de omzichtigheid, waardoor men rekening houdt met de omstandigheden,
7° behoedzaamheid, waardoor de mensch rekening houdt met bijkomstige nadeelige gevolgen.
Als aanvulling met betrekking tot de bovennatuurlijke orde en als steun bij het beoefenen van de v. in de natuurlijke orde ontvangt de mensch met de heiligmakende genade de gave van raad, een van de zeven ➝ gaven van den H. Geest. We zien dikwijls, hoe eenvoudige menschen in moeilijke gevallen, waar zij plotseling voor komen te staan, beslissingen nemen, die getuigen van wijsheid, doorzicht, kortom van groote v. en levensbeleid. Geen natuurlijke gaven alleen, maar de bovennatuurlijke raad of ingeving van den H. Geest, welke deze eenvoudige, deugdzame en godsdienstige menschen krachtens de gave van raad ontvangen en tevens geneigd.zijn aan te nemen en te volgen, verklaart dit.
Tot de ondeugden, aan de v. tegenovergesteld, behooren: overhaasting in het beraadslagen en beslissen; voorbarigheid in het oordeelen; onbedachtzaamheid en onbezonnenheid. Vervolgens, in het andere uiterste: wankelmoedigheid, onbestendigheid, onstandvastigheid en nalatigheid. Men vergeet wel eens, dat ook zoowel te lang beraadslagen als uitstel en afzien van handelen in strijd kan zijn met de v. Vervolgens heeft men nog de zgn. valsche v., waarvan de onrechtvaardige rentmeester uit het Evangelie een voorbeeld is (Lc.16.1-9). Zij komt met de juiste v. hierin overeen, dat zij de juiste middelen kiest tot het doel, dat zij wil bereiken; verschilt ervan, doordat als norm van handelen bij het kiezen der middelen niet genomen wordt het ware hoogste goed, maar een ander goed als onvoorwaardelijk te bereiken doel wordt nagestreefd, met opoffering van het voornamere.
Het rede-bevel kan dienen als maatstaf van eigen handelen en kan als maatstaf van handelen aan anderen, onderdanen, worden medegedeeld en opgelegd. In beide gevallen is het rede-bevel een daad van v. We onderscheiden daarom een persoonlijke v., die eigen leven leidt; en een bestuurs-voorzichtigheid. Deze laatste heeft betrekking op het besturen van anderen, het besturen van een gemeenschap. Zij is een vereischte deugd in de overheid. Staatsbeleid of de deugd van politieke v. noemen we v., welke speciaal de bestuurders van de burgerlijke maatschappij tot goede bestuurders maakt.
In de symboliek wordt de v. weergegeven voor een boek, slang, spiegel, twee of drie gezichten (Verleden, Tegenwoordige tijd, Toekomst), door een cirkel en een zeef. In verband met de andere deugden en ➝ ondeugden wordt de v. vaak weergegeven in de Romaansche en vroeg-Gotische portalen der Noord-Fransche kathedralen (o.a. Noorderportaal te Chartres, te Parijs, te Amiens). In S. Eustorgio te Milaan (1339) vindt men de v. als een carvatide bij de Arca van Petrus Martelaar door Giov. di Balduccio: met 3 gezichten, nl. van een kind, een jonge en een oude vrouw.
Lit.: K. Künstle, Ikonographie der christl. Kunst (1928); O. Doering, Christl. Symbole (1933).