Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Volkslied

betekenis & definitie

1° Het v. is de primitieve staat van poëzie en muziek bij alle volken en rassen. In de meeste gevallen zijn dichter en componist onbekend en is het v. mondeling van geslacht op geslacht overgeleverd, wat oorzaak is van afwijkende lezingen in verschillende tijden en landstreken; toch zijn sommige onderwerpen en muzikale formules in de kern terug te vinden bij v. uit ver van elkaar gelegen landen. Het v. is als de stem van de gemeenschap en staat in zijn objectiviteit lijnrecht tegenover het individueele karakter van de „hoogtekunst”. Dichter en componist van het v. (wellicht vaak dezelfde persoon) hebben zich vereenzelvigd met de gemeenschap, waartoe zij behoorden en het zingende volk heeft op zijn manier wijzigend en aanpassend meegewerkt tot afronding.

Dit bepaalt het karakter van algemeenheid van het v. Bovendien noemen wij als zijn eigenschappen: natuurlijkheid, oprechtheid, gevoeligheid, eenvoud, naïeve dichterlijkheid (hoewel vaak verheven van inspiratie), bondigheid, plastische uitdrukking en het ontbreken van iedere abstractie. Wisselwerking van profane en geestelijke elementen, ook wat de melodieën betreft, komt vaak voor.Het v. mag, ondanks zijn primitiviteit, toch beschouwd worden als de basis van de lyrische cultuur; menigmaal heeft het de „hoogtekunst” met zijn gezonde sappen gevoed, zoowel bij de polyhonisten der 15e en 16e eeuw, die het als cantus firmus in hun geestelijke werken gebruikten en er hun chansons en villanella’s op bouwden, als bij de romantici, die, terwille van locale kleur en nationale tendenz, vaak een beroep deden (en doen) op het v. De nationalistische scholen, in de vorige eeuw ontstaan, zijn zonder het v. niet denkbaar.

Onze kennis van het v. berust deels op gezongen overlevering en deels op oude handschriften en drukken. Deze laatste ontstonden niet als studieobject voor volkenkunde, doch als practisch hulpmiddel voor het geheugen. Alleen in de Skandinavische landen is men reeds vroeg (16e e.) met het opschrijven en verzamelen van v. begonnen, terwille van de historische beteekenis. De groote belangstelling voor het v. elders in Europa is een vrucht van de Romantiek. Voorlooper van de actie tot bestudeering van het v. was de Engelschman Thomas ➝ Percy, die in 1765 begon met de uitgave van Reliques of ancient Poetry. Na hem volgden in Duitschland J.

G. ➝ Herder, met Stimmen der Völker (1778) en in 1806-’08 Clemens ➝ Brentano en Achim von Arnim, met Des Knaben Wunderhorn. De pionier voor N. en Z. Nederland was (sinds 1822) ➝ Hoffmann von Fallersleben; vanaf 1833 volgden zijn uitgaven (onder titel Horae Belgicae) van oude handschriften en drukken elkaar op (o.m. liet hij in 1855 het merkwaardige Antwerpsch Liederboek van 1544 verschijnen). J. C. W.

Lejeune was de eerste N. Nederlander, die (in 1828) zich voor het Ned. v. interesseerde en eenige liederen in druk gaf. Jan Fr. ➝ Willems (met Oude Vlaemsche Liederen, 1848) en dr. F. A. Snellaert zetten in Vlaanderen de actie in; in Fransch-Vlaanderen volgde Ed.

De ➝ Coussemaker (met Chants populaires des Flamands de France, 1856). Wij kunnen hier slechts de baanbrekers noemen; een uitgebreide bibliographie van oude liedboeken, studies en heruitgaven kan men vinden in dr. D. F. ➝ Scheurleer’s lijst van Ned. Liedboeken (1912; 1e suppl. 1923). Toch dienen extra vermeld te worden Het Lied in de Middeleeuwen van dr. G. ➝ Kalff (1883) en het omvangrijke driedeelige werk van Florimond van ➝ Duyse: Het Nederlandsche Lied (1903-’08), een samenvattende en vergelijkende studie over tekst en muziek van 714 liederen.

Een uitgebreide bibliographie over het v. in andere landen kan men vinden aan het slot van het artikel La Chanson populaire van Julien Tiersot, in de Enc. de la Musique (1930), alsmede in Hugo Riemann’s Musiklexicon (1929). Een overzichtelijke verzameling bewerkte v. van allerlei nationaliteiten (uitgenomen de Nederlandsche) biedt „Das Lied der Völker” van Heinrich Möller (3 dln. z. j.). Zie verder (ook over lied in den volkstoon) onder ➝ Lied.

2° Het v., als embleem van de natie, te spelen en te zingen bij officieele plechtigheden en internationale begroetingen, is betrekkelijk jong. Tot ongeveer de helft der 18e eeuw kende men in dezen zin slechts de eigen trompetsignalen van de legerkorpsen. Uit een dergelijk signaal schijnt de melodie van het Wilhelmus (1568) te zijn ontstaan. Dit lied, hetwelk in de laatste jaren door de vox populi de beteekenis van een nationaal Nederlandsch v. gekregen heeft, had aanvankelijk dezen rang niet. Dit gebeurde pas na den vrede van Aken (1748), maar dan zoodanig vervormd (Pruisenmarsch), dat de tekst er nauwelijks meer bij paste. Een prijsvraag in 1815 bezorgde Nederland zijn nationaal v.: het Wien Neerlandsch Bloed (Tollens-Wilms); het herstelde oude Wilhelmus verdringt echter dit officieele v. De meeste landen kregen hun v. in tijden van heftige volksbewegingen, oorlog en omwenteling; Engeland: God save the King (1743), Amerika: Yankee Doodle (ca. 1755) en Hail Columbia (oorspr. Presidents March; 1798), Frankrijk: Marseillaise (1792), België: La Brabançonne (1830) en de Vlaamsche Leeuw (1845), Oostenrijk: Gott erhalte Franz den Kaiser (1797). De melodie van dit laatste lied (van Haydn) heeft ook in Duitschland officieel burgerrecht verkregen, op tekst van Hofmann von Fallersleben: Deutschland über alles. In de totalitaire staten leeft thans de tendenz om naast de nationale hymne ook het politieke v. te laten hooren (in Italië: Giovinezza; in Duitschland: Horst Wessellied).

Lit.: Emil Bohn, Die Nationalhymnen der Europäischen Völker (1908).

de Klerk.

< >