De moderne begrippen over v. kan men indeelen naar de diverse cultuurstadia, die de v. in verschillende landen momenteel inneemt. Men komt dan tot de volgende groepeeringen:
1° v. als uiting van levende volkskunst. In Europa kent men dezen v., die uitsluitend steunt op mondelinge overlevering, alleen nog in het Oosten (Polen, Oekraine, Hongaren).
2° V. als uiting van stervende volkskunst, dikwijls plaatselijk gehandhaafd onder inmenging van hooger hand, of tijdelijk herlevend bij bruiloften, historische feesten e.d. en dan meestal in gedegenereerden 19e-eeuwschen vorm.
3° V. als uiting van herleefde volkskunst, vooral in de 20e eeuw beoefend:
a) op folkloristische wijze begon men muziek en beweging te noteeren, het tijd-costuum te herstellen en den v. als kijkspel op te voeren,
b) De jeugdbeweging nam dezen v. in haar program op en poogde deze te conserveeren.
c) Ten slotte bestaan er pogingen dezen v. weer terug te voeren naar het volk.
De groepeering sub 3° hierboven staat bekend onder de naam volksdansbeweging. In Eng. kon deze beweging, door Cecil Sharp in 1911 in het leven geroepen, teruggaan op oude genoteerde ➝ country-dances. Skandinavië volgde met 19e-eeuwsche plattelanddansen (beoefend volgens 3° sub a). Ook Duitschland en Oostenrijk beoefenden in dit stadium den v. als folklore. In Nederland verzamelde Jaap Kunst v. in zijn: Terschellinger Kunst (1915), organiseerde D. J. v. d.
Ven, tijdens het Vaderlandsche Historisch Volksfeest in 1919 te Arnhem gehouden, v. uit verschillende provinciën en legde hij, in samenwerking met dr. J. Röntgen, in 1921 vele van deze v. op zijn lente-, zomer- en oogstfilms vast. De volksdansliteratuur werd nadien uitgebreid met de verzamelingen: Oude Ned. Volksdansen (I en II 1927 en 1929) door A. de Koe en A. Sanson-Katz; Reidansen I en II (mevr.
Brom-Struick), Pinksterblom (A.J.C.; mevr. Tiggers), waarmee de v. in stadium 3° sub b kwam. Naast het vaderlandsche materiaal, dat vnl. uit de 19e eeuw dateerde, nam de jeugdbeweging ook kennis van Skandinavische, Duitsche en tenslotte Eng. volksdansen (➝ Country-dances), die vanaf 1927 door Rolf Gardiner in Nederland werden ingevoerd. Een groep studenten uit Nijmegen en Wageningen en enkele A.J.C.-ers vormden de eerste oefengroep van den later tot Eng. danscentrum uitgegroeide Meihof (Oosterbeek), sinds 1932: het Ned. Centraal Bureau voor Volksdansen (N.C.B.V.), gevolgd door een tweede neutraal centrum: het Ned. Instituut voor Volksdans (N.I.V.), Den Haag, en een Katholiek centrum in Roermond.
De pogingen van de volksdansbeweging om te geraken tot groepeering hierboven sub 3° vermeld, zijn nog in beginstadium. Eerst dan heeft de volksdansbeweging haar taak volbracht, wanneer, naast het noteeren en conserveeren van het oude materiaal in nieuw milieu, ook nieuw materiaal in het oude milieu wordt opgenomen en men zóó komt tot een werkelijke herleving.
Lit.: E. v. d. Ven ten Bensel, De Volksdans herleeft. Tijdschrift: De Volksdansmare (officieel orgaan van het N.C.B.V., Oosterbeek 1932). Terlingen-Lücker.