Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Vleierij

betekenis & definitie

is een zonde tegen de deugd van → beminnelijkheid (of vriendschap). Terwijl deze er toe brengt, op de juiste manier aangenaam te zijn in den omgang met anderen, en hen in niets te hinderen, echter niet overdreven, vooral niet ten koste van hun eigen welbegrepen welzijn of de belangen van anderen, is de v. een exces op dit gebied. Speciaal spreken wij van v., als iemand een ander door woorden ten onrechte ophemelt en aldus hem aangenaam wil zijn, om daar eigen voordeel mede te doen. V. wordt tegen iedereen bedreven, maar toch vooral tegenover de machtigen, d.i. zij, die anderen goed of kwaad kunnen doen, op welke manier dan ook.

V. veronderstelt een zekere kleinheid van ziel bij beide partijen. Vandaar dat ijdele menschen er bijzonder vatbaar voor zijn en laffe menschen er toe geneigd zijn. Groote karakters kunnen niet vleien en laten het zich ook niet doen. Overheden op allerlei gebied, machtigen en rijken staan het meest aan v. bloot en moeten dus bijzonder op hun hoede zijn.
V. is kwaad, maar niet altijd groot kwaad. Dit laatste is het echter bijv. wel, als het bestaat in het prijzen van iemand om het kwaad, dat hij bedreef; of als het gedaan wordt met de bedoeling iemand bedriegelijk schade te berokkenen; of als het voor anderen een oorzaak van groote zonde of groote schade wordt. Wordt het alleen gedaan uit behaagzucht of met een goed doel, bijv. een nadeel van zich of anderen afwenden, dan is het wel kwaad, maar geen groot kwaad.

Lit.: Thomas van Aquino, Summa Theol. (II. II. q. 115). Bender.

< >