Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Virus

betekenis & definitie

(geneesk.), levend ziekteverwekkend agens. Volgens deze definitie kan men alle pathogene microörganismen dus virus noemen. Meestal echter wordt de term gebruikt voor de ziekteverwekkers, die zoo klein zijn, dat ze met den microscoop niet zichtbaar zijn en door bacteriefilters heenglippen en die men dus eigenlijk ➝ ultravirus zou moeten noemen. Meestal wordt dus met virus hetzelfde bedoeld als ultravirus.

Men spreekt bij ziekten, die door een filtreerbaar virus (ultravirus) veroorzaakt worden, van „virusziekte”. Bij den mensch zijn de meest bekende virusziekten: pokken, mazelen, bof, gele koorts, kinderverlamming, hondsdolheid, enz.Wyers.

Ook bij allerlei planten komen vele virusziekten voor. Het virus wordt veelal door bladluizen overgebracht. De meest belangrijke zijn wel die, welke bij den aardappel optreden en den oogst zeer kunnen verminderen. Bestrijdingsmiddelen zijn onbekend. Voorbehoedmiddelen zijn het gebruik van gezond pootgoed, verwijdering van zieke planten uit het gewas, vroeg rooien om een gezonde nateelt te verkrijgen, doelmatige bewaring. De virusziekten van den aardappel zijn: bladrol, topbont of mozaïek, stippelstreep, krinkel, aucubabont, topnecrose, pseudo-net-necrose.

Vgl. ➝ Filtreerbaar virus. v. Schendel.

< >