1° Gem. en dorp aan Lek en Zederikkanaal, in het O. van de prov. Z. Holland. Opp. 1664 ha (rivierklei).
Ca. 3600 inw. (65% Ned. Herv., 23% Kath., 9% Geref.). Er is eenige industrie (houtwaren, koepels, steenen en dakpannen).V. is een oude vestingstad met fraaien, regelmatigen plattegrond. Groote Gotische kerk, met dwarse houten tongewelven op de zijbeuken. Bewaard is verder gebleven de Lekpoort (ca. 1450), alsmede (in geschonden staat) het stadhuis, gebouwd 1440, gewijzigd begin 18e eeuw.
Gesch. V., oorspr. behoorend tot het graafschap Teisterbant, is eeuwenlang een leen geweest, waarover Utrecht, Holland en Gelderland de suzereiniteit voor zich opeischten. Het gevolg was dat ten slotte de Heeren van Vianen (de Brederode’s) zich sinds ongeveer de 16e eeuw tot vrijheeren wisten te maken, zich souvereinen van Vianen noemden en zich ook als zoodanig gedroegen. Vandaar was V. een wijkplaats voor misdadigers van elders en ontstond de zegswijze: „Hij is naar Vianen”, voor: hij heeft zich aan de justitie onttrokken, vnl. gezegd van bankroetiers. In den loop der 18e eeuw kocht Holland de heerlijkheid V. en in het vervolg noemden ook de Staten van dit gewest zich souvereinen van Vianen.
2° Dorp in de N. Brab. gem. Cuyk.