Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Tweelingwoorden

betekenis & definitie

(philol.) zijn oorspronkelijk wisselvormen van één woord, die later dikwijls als zoodanig niet meer te herkennen zijn en die ook verschillende beteekenissen aannemen. De term t. (vgl. Hoogduitsch Zwillingswörter) is van lateren tijd; vroeger sprak men van: dubbelvormen, dubbelden of doubletten naar het Fr. doublets. Er zijn verschillende gevallen te onderscheiden, o.a.

1° t. met verschillende klinkers, bijv.: Dietsch en Duitsch; dof en duf; hoofsch en heusch; plecht en plicht; snoeven en snuiven;
2° t., waarvan het een een verkorte vorm is van het andere, bijv.: boedel en boel; dienaar en diender; teeder en teer;
3° t., die, wat den vorm betreft, alleen verschillen in klemtoon, bijv. dóórloopen en doorlóópen, wantrouwend en wantrouwend;
4° t. met verschillend grammatisch geslacht, bijv. de hof en het hof; de fortuin en het fortuin; de Schrift en het schrift. Het verschijnsel van de geleidelijke beteekenisverandering noemen we: beteekenisdifferentieering.

Lit.: J. Verdam, Uit de gesch. der Ned. Taal (hfst. 15). Tiecke.

< >