Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Triomfkruis

betekenis & definitie

(crux triumphalis) is een groot kruis, hangende of staande onder den zgn. ingangsboog der gewelven van het priesterkoor. Nu eens hangt het aan kettingen uit het toppunt van dien boog, dan weer staat het (al of niet geflankeerd door beelden van Maria en Joannes) op een balk, welke de ribben van dien boog met elkander verbindt. Ook vindt men het als hoogtepunt van een ➝ jubee, dat bij wijze van Grieksche ➝ iconostase het priesterkoor afsluit. De oorsprong van het t. is als volgt.

In de oud-Christel. basilica vindt men vaak een kruis (crux gemmata) in de mozaïek van absis of triomfboog. Later treft men het kruis op altaarciborium, pergula en iconostase aan. Sinds den Karolingschen Tijd werden in het midden der kerk Heilig-kruis-altaren opgericht, vooral in N. Frankrijk en Duitschland, minder in Italië en Spanje.

Meestal stonden zij vóór de viering van de kerk. Naar het schijnt was het kruis hoofdzaak, niet het daarbij geplaatst altaar. Toen de jubee’s ontstonden, greep er met dat groote kruis een dubbele ontwikkeling plaats: óf het Heilig-kruis-altaar werd vóór het jubee geplaatst, waar het voortaan als parochie-altaar diende in tegenstelling met het koor-altaar, dat in het omheinde priesterkoor lag; óf het kruis werd als bekroning boven op het jubee geplaatst.

Toen het jubee verdween, plaatste men het kruis ofwel op een balk ofwel men hing het aan kettingen op.

Dewijl de vroeg-middeleeuwsche gewoonte was niet zoozeer kruisen met den realistisch lijdenden Christus op te richten, alswel Hem als triomphator van af het kruis met den koningsdiadeem, niet met de doornenkroon, voor te stellen, kwam de uitdrukking „triomfkruis” in zwang. In de late middeleeuwen ontstond een streven de triomfkruisen te verwijderen. De Neo-Gotiek bracht ze weer plaatselijk terug. Wijl zij de aandacht van het altaarkruis afleiden, waarvan de nieuwe liturgische richting veel werk maakt, en de architectuur storen, schijnt het beter het aantal in de toekomst niet te vermenigvuldigen.Lit.: T. Braun S. J., Der Christliche Altar (I 1924, 405 vlg.). Verwilst.

< >