Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Traagheid

betekenis & definitie

1° Een der 7 hoofdzonden, in het geestelijk leven een der noodlottigste gesteltenissen, nauw verwant aan de → lauwheid. Het is een gesteltenis, vooral van den wil, vaak door een lichamelijke gesteltenis versterkt, waardoor minder aandacht wordt geschonken aan verplichtingen en nuttige raadgevingen, de energie om zich in te spannen verslapt, eindelijk geleidelijk eerst kleine verplichtingen worden verwaarloosd en men ten slotte meent ook de zwaardere niet te kunnen volbrengen. Daaruit volgt een slap en onvruchtbaar leven, waarin de bekoring en verleiding haast zeker tot diepen val voeren. Het ergste is, dat dan de kracht ontbreekt, uit de zonde op te staan.

De t. wordt symbolisch weergegeven door ezel, uil, bed of slak.

Brandsma.

2° Traagheid of inertie (natuur k.), het vermogen van een lichaam om te volharden in zijn bewegingstoestand. Vgl. Traagheidskrachten.

< >