(Latijn thyrsus, een rietsoort), attribuut van den wijngod → Dionysus (Bacchus) en zijn volgelingen → Silenus, de Maenaden (zie → Bacchanaliën), enz. Hij bestond uit een rietstok, op welks punt een pijnappel, of een bos wijngaardranken of klimopbladen was gestoken. De stok zelf was omwonden met linten of strikken. Vele afbeeldingen zijn ervan bewaard op vazen en sarcophagen.
De T. was het symbool van den levenslust; later werd er een magische staf in gezien en kwam hij ook als attribuut van andere góden, bijv. Juppiter, voor.Lit.: Daremberg-Saglio, Dict. des Antiq. Grècques et Rom. (V).