Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Terschelling

betekenis & definitie

Een der → Waddeneilanden (XVIII 672, bijkaartje), tevens gem. in de provincie N. Holland, lang 30 km, op zijn breedst 4 km; in het O. een vlakke zandplaat, de Boschplaat, in het W. de Noordvaarder, eveneens een plaat, verder aan de Noordzeezijde duinen, gemiddeld 2 km breed, waarachter Holocene gronden. Opp. 10 658 ha, waarvan 1 530 ha grasland, 328 ha bouwland en 576 ha bosch; 4 gebieden zijn staatsnatuurmonumenten. De gem. omvat de dorpen en buurtschappen West-Terschelling (oud dorp bij het Vlie met haven, standplaats voor zee- en binnenloodsen), Hee, Kaart, Baaiduinen, Kinnum, Surijp, Midsland, Landerum, Formerum (waar Willem Barentsz zou geboren zijn), Lies, Hoorn en Oosterend.

Ruim 3 300 inw. (1937), waarvan 84 % Prot. en 15 % onkerkelijk. Het aantal Kath. bedraagt 10 (1937). In het O. (Midsland) wordt Stadfriesch gesproken. T. heeft een zeevaartschool: de Willem Barentszschool.

Bekend is de vuurtoren „Brandaris” (zie afb. 2 op de pl. t/o kol. 656 in dl. XVIII), met het lichtschip Terschellingerbank ten W. van het eiland van groot belang voor de drukke scheepvaart op dit vrij gevaarlijke gedeelte der Noordzee. De reddingboot vaart dan ook veel uit; eveneens het bergingsbedrijf van Doeksen en Zn.

Er is landbouw, veeteelt met zuivelindustrie, tuinbouw (Cranberrycultuur), zeevaart en -visscherij (vroeger veel walvischvaart).

Door zee, duin en bosch is er veel toerisme. Vaste bootverbinding heeft T. met Harlingen, ’s zomers ook met Den Helder.Eeuwenlang, tot het Noord-Holl. kanaal geopend werd (1824), was het Vlie voor de Zuiderzeesteden een der belangrijke uitgangen naar de Noordzee en lagen geregeld koopvaardijschepen, vaak ook oorlogsbodems ter reede van T. Dit (en de zee zelf) oefende groote aantrekkingskracht uit op de bevolking: de mannen voeren in hun jeugd en eindigden als boer. In 1666 verbrandden de Engelschen het dorp; bij den Eng. Russischen inval van 1799 werd T. door de Engelschen bezet, waarbij „The Lutine”, die de legerkas en bovendien veel goud voor Duitschland aan boord had, in het gezicht van de haven verging; de hoop, nog eenmaal dien goudschat te bergen, is tot heden niet opgegeven.

Lit.: v. Dieren, Lof van Schellingerland (21936); Schuiling, Ned. (II «1936) ; Gemeenteverslagen ; Beekman, Ned. als Polderland (31932); Faber, Geologie van Ned. (21933). van der Meer.

< >