Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Taalstammen

betekenis & definitie

De genealogische taalwetenschap is het onderdeel der vergelijkende linguistiek, dat de verwante of van elkaar afstammende talen bijeenzoekt, en hun innerlijke ontwikkeling en onderlinge differentieering wil verklaren (zie → Taalverwantschap). Wie al de taalstammen der menschheid wil overzien sla daartoe op: 1° W. Schmidt S.V.D., Die Sprachfamilien und Sprachenkreise der Erde (met Atlas, Heidelberg 1926) en A. Meillet-M.

Cohen, Les langues du Monde (Parijs 1924), of in kleiner formaat een deeltje Aus Natur und Geisteswelt van Fr. Nik. Finck, Die Sprachstamme des Erdkreuses (Leipzig 1909) of ten slotte E. Kieckers, Die Sprachstamme der Erde (Heidelberg 1931).De bestbekende en meest-bestudeerde is zeker de Indo-Germaansche of (gelijk de Fransche school liever zegt) Indo-Europeesche taalstam, waartoe het Indo-Iraansch, het Tochaarsch, het Armeensch, het Hettietisch, Grieksch, Albaneesch, Italisch, Keltisch, Germaansch en Balto-Slavisch gerekend worden. Dan volgen de Hamito-Semietische taalstammen in Arabië, Syrië en Noord-Afrika, en de Oeral-Altaïsche van Hongarije en Finland tot bij of in Japan, die samen op de eene of andere manier toch dichter dan andere taalstammen bij het Indo-Germaansch behooren en daarom Nostratische talen genoemd worden. De Kaukasische taalstam die tot nu toe als geheel buiten dit drietal staande werd beschouwd, zal daar weldra intiem mee blijken samen te hangen.

In Afrika is vooral de Bantoe-taalstam ook reeds vrij goed bekend. De Soedan daarentegen krioelt van een reeks nog minder bekende taalstammen.

In Azië hebben wij vooral nog den Tibeto Chineeschen taalstam en den Australischen taalstam, waartoe, gelijk p. Wilhelm Schmidt bewees, niet slechts de Maleisch-Polynesische talen, maar ook de Mon-Khmer-talen van Achter-Indië en de Kolarische of Moenda-talen van VoorIndië behooren. De Papoea-taalstam op en rond Nieuw-Guinea, en de menggroep der Melanesische talen begint ook meer de aandacht te trekken. Als overgang naar het Amerikaansche taaltype hebben wjj in OostSiberië den zoogenaamden Palaeo-Aziatischen taalstam. Daarbij sluit dan de Eskimo-taalstam aan, die ook reeds vrij goed bestudeerd en bekend is.

In Noord-Amerika vinden wij de Athapasken, Algonkins, Sioux of Dakota’s en Irokeezen als vier machtige taalstammen, elk met vele families en afzonderlijke talen. In het Oosten der Vereenigde Staten en Mexico domineeren de Sonoro-Aztekische talen. De bekende Maya-taalstam hoort in Centraal-Amerika thuis. In ZuidAmerika treffen wij den Arawak en den Caraïbischen taalstam, de bijeenhoorende Ketschua en Aymara’s en in West-Brazilië de heel primitieve Ges-Tapoeya-talen, om van de vele overige maar te zwijgen.

Van de Australische talen, wier indeeling en samenhang vooral door p. W. Schmidt bestudeerd zijn, wordt de lange rij kleinere taalstammen hier maar niet opgesomd.

Al deze taalstammen hebben elk een eigen woordenschat en een telkens weer andere grammatische en syntactische taalstructuur. Om daarvan een idee te krijgen, neemt men het best ter hand: H. Steintal Fr. Misteli, Charakteristik der hauptsächlichsten Typen des Sprachbaues (1893), of de minder gebruikte, maar toch zeer verdienstelijke twee deelen van James Byrne, General Principles of the Structure of Languago (1885), of wat meer hanteerbaar en korter weer zoo’n deeltje van Fr. Nik. Finck, Die Haupttypen des Sprachbaus (1910). Jac. v. Ginneken.

< >