(lues veneris of venerea) is terecht de meest gevreesde en samen met ➝ gonorrhoe de belangrijkste geslachtsziekte. De afleiding van het woord is onzeker. Naast de meening, dat de Gr. woorden sus (zwijn) en philein (minnen) de stammen vormen, bestaan vele andere. Wanneer deze ziekte voor het eerst opgetreden is in W.
Europa, is niet met zekerheid bekend. Wel is het duidelijk, dat bij den veldtocht van Karel VIII voor Napels in 1495 de ziekte een pandomische verbreiding kreeg en over geheel Europa verspreid werd. De s. was gedurende eeuwen een der grootste plagen van de menschheid.De frequentie der aandoening is moeilijk te bepalen, aangezien de besmetting altijd buitenechtelijk verkregen is en daarom gaarne ontkend wordt. De verwekker is de Spirochaeta pallida = Treponema pallidum (➝ Spirochaeten), die door Fritz Schaudinn in 1905 ontdekt werd. De besmetting vindt alleen plaats door direct en innig contact van twee personen, waarbij de één drager is van open luetische afwijkingen, d.w.z. dat de huid of de slijmvliezen geen belemmering vormen voor het uittreden van spirochaeten, zooals dit vooral in het primaire en secundaire stadium het geval is. De spirochaeten dringen dan, meestal door lichte verwondingen, in het lichaam van den ander binnen. De ziekte ontwikkelt zich geleidelijk. Op de plaats van besmetting verschijnt het ulcus durum: de harde sjanker, ongeveer 2 à 4 weken na de besmetting.
In aansluiting hierop ontstaat een ontsteking in de lymphklieren, die voor den afvoer van dit gebied zorgen. Dit samen is de primaire lues of L. I. Hierna volgt een tweede incubatietijd, waarna de secundaire lues (= L. II) verschijnt; 8 à 12 weken zijn intusschen sinds de infectie verloopen. L.
II geeft vooral verschijnselen van huid, slijmvliezen en hersenvliezen. Die van de huid bestaan uit roode, iets koperkleurige plekjes, verspreid over het geheele lichaam; het beeld heeft daardoor gelijkenis met ziekten als mazelen, roode hond, etc. Tenslotte ontwikkelt zich gedurende een tijdvak, dat van 5 tot meer dan 30 jaren kan duren, de tertiaire lues (L. III), die practisch alle organen kan aantasten en op iedere chronische ziekte kan lijken. De aandoening is uiterst chronisch, zeer bekend zijn de gummata (zie ➝ Gumma) en afwijkingen aan bloedvaten (aneurisma). Verder kent men nog een metalues (= paralues of L.
IV): de tabes en dementia paralytica. Dit zijn afwijkingen van het centrale zenuwstelsel.
Een besmet individu hoeft niet noodzakelijk al deze stadia achter elkaar te doorloopen. De L. IV verschijnt zelfs dikwijls, zonder dat men duidelijk de voorafgaande stadia heeft gezien.
Een der groote gevaren der lues is de besmetting van moeder op vrucht. Dit geeft aanleiding tot vroegtijdige geboorten, waarbij de vrucht gestorven is; daarna zijn de kinderen voldragen, doch eveneens gestorven, en later komen levende doch besmette kinderen ter wereld. Ook deze congenitale lues is een zeer ernstig lijden.
Het lijkt wel waarschijnlijk, dat de ziekte spontaan kan genezen, maar met zekerheid is dit nooit bewezen. Ieder besmet individu moet dus per se onder medische controle staan, opdat door raadgevingen het besmettingsgevaar wordt voorkomen en door energieke behandeling de genezing wordt verkregen. Als geneesmiddelen worden gebruikt kwik, bismuth, joodkali en vooral salversan en aanverwante preparaten. Voor L. IV gebruikt men soms koortstherapie, meestal door malariabesmetting (zie ➝ Dementie, sub Dementia paralytica).