Grieksch woord (synagogè).
1° Gebouw voor godsdienstige bijeenkomsten der Joden.
a) Architectonisch. De oudste berichten over synagogenbouw komen uit de 3e eeuw v. Chr.; de oudste bouwresten zijn van de le eeuw n. Chr.; het oudste, nog in gebruik zijnde gebouw (te Aleppo) is van de 5e eeuw. De Misjna geeft geen bijz. voorschriften, wel de Tosephta, over de richting van het bouwwerk, nl. de Oost-Westelijke. Uit de bouwresten ten N. van Jerusalem zou volgens Schürer en Elbogen blijken, dat niet zelden de gebedsrichting naar Jerusalem de ligging bepaalde, ofschoon meerdere s. (o.a. te Teil Hoem, Merom e.a.) wijzen op aesthetische en plaatselijke eischen allereerst. Sedert de late M.E. schenkt men aan den tweeschepigen hallenbouw de voorkeur; verder bestond de eenschepige zaalbouw; bijzonder in Polen werd de centraalbouw toegepast. Doorgaans volgt men in den synagogenbouw de bouwstijlen van de eigen plaats en van den resp. tijd. In den bouw bij het liberale Jodendom volgt men veelal het grondplan van een langschip. Meerdere nieuwe s. (o.a. te Amsterdam van arch. H. Elte) onderscheiden zich door een kunstvol bouwkarakter, fijne ruimteverdeeling, keurige bewerking der ark, van het voorhangsel, de leestafel e.a.
p. Constantinus.
b) Voor het gebruik der s. zie ➝ Joden (sub IV).
2° Het woord synagoge wordt soms ook gebruikt om Joodsch bestuur en den Joodschen godsdienst aan te geven.