Een in Frankrijk ontstane richting in het kunstleven, vooral in literatuur, beeldende kunst en film, beoogend om niet anders te scheppen dan door een psychisch automatisme. De naam is ontleend aan Apollinaire. De richting volgde op het Dadaïsme. Leiders: Tristan Tzara en André Breton.
Verdere bekende deelhebbers waren o.m. Louis Aragon, Philippe Soupault, Max Ernst, René Crevel, Eduard Ribémont-Dessaignes, Artaud, Desnos, Navelle, Péret, Salvador Dali, tijdelijk ook Picasso en Cocteau. Als klassieke voorbeelden, surréalisten-avant-la-lettre, gelden Ritter, Von Arnim, De Lautréamont en Rimbaud. Breton acht de ontwikkeling van de surrealistische beweging aangevangen in 1919, met de publicatie zijner in samenwerking met Soupault geschreven „Les Champs Magnétiques”.
Hij onderscheidt een zuiver intuïtief tijdperk en een redeneerend tijdperk. In het eerste overheerschte de gedachte van het S. den eigenlijken inhoud, alles was er op gericht zich in non-conformisme te bevrijden van alle aesthetische en moreele vooroordeelen. In het tweede, in 1925 begonnen, werd het publieke protest noodzakelijk.
Het psychisch automatisme van het S. probeert uit te drukken, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk of in beelden, de werkelijke werkzaamheid der gedachte, een dictee der gedachte, zonder contrôle van de rede.
Een onderdompeling dus in het onderbewuste. Het ligt voor de hand, dat bij het noteeren dezer opwellingen vaak een abjecte erotische atmosfeer aan den dag treedt. De tentoonstellingen der Surréalisten te Parijs, waarbij de zonderlingste combinaties van voorwerpen werden vertoond, wekten veel sensatie. Men leert hun streven o.m. kennen uit de manifesten, die zij uitgaven.
Na 1930 zijn verscheidene Surréalisten actief communist geworden. In de schilderkunst hebben Pablo Picasso en Salvador Dali de beste surrealistische prestaties geleverd. Bekende geschriften o.m.: Traité du Style van Aragon en Nadja van Breton. Engelman.