Benaming van de revolutionnaire beweging, die zich in de 2e helft van de 18e eeuw in de Duitsche literatuur voordoet (➝ Duitschland, kol. 529). Tegenover de „cultuur” van de Aufklärung stelt ze de „natuur”: het loskomen van het gevoel uit den greep van het verstand, het huldigen van vrijheid, oorspronkelijkheid en irrationalisme, van het volksche en het nationale (dit laatste in tegenstelling met het wereldburgerschap van de voorgaande periode). Vaste regels en voorschriften hebben uitgediend: de kunstenaar schept uit de hem ingeboren kracht van het genie zijn opperste wet (vandaar de naam „genietijd” voor deze periode). Buitenlandsche voorbeelden waren Rousseau, Young, Macpherson en Shakespeare.
Baanbrekers van de beweging in Duitschland: J. G. Hamann en H. W. v.
Gerstenberg: de eigenlijke leider was J. G. Herder, die Hamann’s ideeën voortzette.
De lyriek staat onder invloed van het volkslied, maar ook van Klopstock: L.
C. H. Hölthy, H. Claudius, C.
F. D. Schubart, G.
A.
Bürger. Het drama staat vooral onder Shakespeare’s invloed: Gerstenberg, F. Müller, H. L.
Wagner, en vooral M. Klinger (aan wiens drama Sturm und Drang, 1775, de beweging haar naam ontleende) en de op vrijheid en gevoel steunende stukken van den jongen Schiller en den jongen Goethe.Epiek en romankunst werden betrekkelijk weinig beoefend; toch dient opgemerkt dat Goethe’s „Werther” (1774) het toppunt van deze richting vertegenwoordigt: haar gevoelsovervolheid, haar subjectivistische levensbeschouwing, haar individualistische vereering van de „eigenheid”, waaraan de held ten onder gaat, wordt hier, zooals in geen enkel ander werk van den tijd, weerspiegeld.
Lit.: A. Köster, Die allg. Tendenzen der Geniebewegung im 18. Jhdt. (1912); U. Garbe-Fuhrmann, Beitr. zur Ethik der S. u. D.-Dichtung (1916); Cl.
Stockmayer, Soziale Probleme im Drama des S. u. D. (1922); H. Wolff, Versuch einer Geschichte des Geniebegriffs.... (1923) ; M. Wieter, Der sentimentale Mensch (1924); Korff, Geist der Goethezeit (I, S. u. D., 1923): id., Die Dichtung vom S. u. D.,im Zu8ammenbang der Geistesgeschichte (1928); Kindermaan, Entwicklung der S. u.
D.-Bewegung (1925); Melchinger, Dramaturgie des S. u. D. (1929); E. ScbulteStratbam, Bibliogr. der Originalausgaben deutscher Dichter im Zeitalter Goethes (dl. I, Abt. 1,1913); K. Freye, S. u. D., Dichtungen aus der Geniezeit (4 dln.). Lissens.