a) Algemeen.
Strafprocesrecht is het geheel van regels, volgens welke de staat zijn recht tot strafoplegging doet gelden door middel van zijn organen (rechters en + Openbaar Ministerie). Als in de meeste Germaansche landen droeg tot in de latere M.E. het s. in Ned. een zuiver accusatoir karakter, d.w.z. geen strafproces dan op klachte van den benadeelde, terwijl klager en aangeklaagde gelijkelijk partij waren in het proces en gelijke rechten hadden.
Onder den invloed van het Romeinsche recht, dat in de latere M.E. ook in deze streken doordrong en aanvankelijk naast, later in steeds meerdere mate in plaats van het inheemsche recht toepassing vond, en van het gecompliceerder worden der sociale verhoudingen, waardoor het belang van den staat bij het ontdekt en bestraft worden van misdaden meer op den voorgrond trad, veranderde ook de procesvorm. Het nu opkomende extraordinaire proces is ontleend aan de cognitio extraordinaria van het Romeinsch recht, dat op zijn beurt een gelijke ontwikkeling had doorgemaakt: onderzoek en vervolging geschieden vanwege de overheid, de verdachte is niet meer partij, maar voorwerp van onderzoek. Hoe weinig rechten de verdachte als procespartij meer bezat, blijkt wel uit de middelen, die men mocht aanwenden om hem tot spreken der waarheid te dwingen (pijnbank; ➝ foltering). Deze inquisitoriale (Lat. inquirere = onderzoeken) procesvorm handhaafde zich tot aan de Fransche revolutie. De Code d’Instruction Criminelle, in Nederland en België in 1811 ingevoerd, behield dezen procesvorm in het vooronderzoek, terwijl het onderzoek ter terechtzitting een accusatoir karakter droeg. Ten aanzien van dit laatste werd de juryrechtspraak ingevoerd (zie ➝ Jury); bij deze laatste doet een college van leekenrechters uitspraak over het al dan niet schuldig van verdachte, terwijl ingeval van schuldig de beroepsrechter de straf vaststelt. Bij de bewijsvoering is de jury aan geen bewijsregels gebonden, maar oordeelt alléén naar innerlijke overtuiging (conviction intime).
b) Ned. recht.
De jury voldeed in de practijk in Ned. niet en was ook weinig in overeenstemming met den Ned. volksaard en werd in 1813 daarom afgeschaft. Overigens bleef het Fransche wetboek behouden en ook in 1838, toen de Code door een nationaal wetboek werd vervangen, bleef het strafproces in wezen gelijk. In 1910 werd een staatscommissie ingesteld voor de samenstelling van een nieuw wetboek, in 1914 werd een ontwerp bij de Staten-Generaal ingediend, dat in 1921 door de Eerste Kamer werd aangenomen en met ingang van 1 Jan. 1926 ingevoerd.
Het nieuwe wetboek draagt een gematigd accusatoir karakter: behouden is vervolging door een staatsorgaan en vooronderzoek door een rechter-commissaris, aan den verdachte zijn echter ook in het vooronderzoek verschillende belangrijke rechten toegekend, zoodat ook dit laatste thans niet meer een zuiver inquisitoir karakter draagt. Het ➝ onderzoek in strafzaken is thans te verdeelen in het voorbereidend onderzoek en het eindonderzoek, dat plaats vindt ter terechtzitting; het eerste wederom in het opsporingsonderzoek, dat plaats vindt door de ➝ opsporingsambtenaren (politie, officier van Justitie) alléén en het gerechtelijke vooronderzoek, dat geschiedt onder leiding van den rechtercommissaris. Bij bepaalde, in het wetboek genoemde misdrijven, kan tijdens het opsporingsonderzoek de verdachte door de politie of den officier van Justitie tot een maximum termijn van vier dagen in verzekering worden gesteld; indien een gerechtelijk vooronderzoek volgt, kan de rechter-commissaris zijn bewaring gelasten tot een termijn van zes dagen, welke termijn éénmaal voor gelijken tijd kan worden verlengd; over verdere gevangenhouding moet de rechtbank uitspraak doen, die daartoe een bevel kan uitvaardigen dat 30 dagen van kracht is en telkens voor gelijken termijn kan worden verlengd, zoolang het eindonderzoek nog niet is aangevangen: is dit aangevangen, dan blijft verdachte in hechtenis, zoolang het niet is afgeloopen of hij uitdrukkelijk in vrijheid wordt gesteld.
Behalve in door de wet omschreven gevallen en met bep. beperkingen in belang van het onderzoek komen den verdachte ook in dit voorbereidend stadium verschillende rechten toe als inzage der processtukken en, zoo hij zich in voorloopige hechtenis bevindt, vrij verkeer (mondeling en schriftelijk) met zijn raadsman. De rechter-commissaris en, in afwachting van het optreden van deze, de officier of ➝ hulpofficier van Justitie in bepaalde gevallen (ontdekking op ➝ heeterdaad of ingeval van een misdrijf, waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten) kunnen ter fine van ➝ huiszoeking of ➝ inbeslagname de plaatsen, die daarvoor in aanmerking komen, betreden onder de in de wet genoemde waarborgen, o.m. ten aanzien van een woning, waarvan de toegang door den bewoner wordt geweigerd. De verdachte kan tot verschijnen voor den rechter-commissaris gedwongen worden en zelfs zijn medebrenging kan worden gelast: dit geldt eveneens voor getuigen en deskundigen, die bij niet-verschijnen strafbaar zijn; de getuigen kunnen bovendien in gijzeling worden gesteld. Het eindonderzoek ter terechtzitting vangt in alle gevallen, ongeacht of een gerechtelijk vooronderzoek al dan niet heeft plaats gehad (in eenvoudige gevallen blijft dit achterwege), aan met een ➝ dagvaarding, den verdachte op bevel van het Openbaar Ministerie door deurwaarder of politie beteekend: soms kan worden volstaan met een oproeping. Verschijnt de verdachte niet, dan wordt ➝ verstek tegen hem verleend en de zaak buiten zijn tegenwoordigheid behandeld, tenzij de rechtbank zijn medebrenging gelast en daartoe de zaak aanhoudt. De officier van Justitie draagt de zaak voor en legt een lijst van de te hooren getuigen over.
Dan heeft het verhoor der ➝ getuigen en eventueel der deskundigen plaats en vervolgens wordt de verdachte ondervraagd. Nadat de verschillende verhooren hebben plaats gehad, legt de officier van Justitie zijn vordering over (houdt zijn requisitoir), waarbij hij al dan niet het woord kan voeren: de verdachte en zijn raadsman kunnen hierop antwoorden (➝ pleidooi) en de officier kan repliceeren. Den verdachte wordt in elk geval het laatste woord gelaten. De rechtbank kan terstond uitspraak doen, doch deze ook (maximaal 14 dagen) uitstellen. Van deze uitspraak is ➝ hooger beroep en ➝ cassatie mogelijk. De straf, voorzoover zij bestaat uit geldboete of verbeurdverklaring, wordt tenuitvoergelegd door den ontvanger der registratie namens het Openbaar Ministerie; voorzoover zij vrijheidsstraf is, door het Openbaar Ministerie zelf (zie ➝ Executie).
Voor het rechtsgeding voor ➝ kantonrechter, ➝ politierechter en ➝ kinderrechter gelden voorschriften, die ten deele van het bovenstaande afwijken. Lit.: Blok en Besier, Het Ned. strafproces (3 dln. 1925); Simons, Beknopte handl. tot het Wetb. v. Str. (71925); Haarman en v. d. Burgt, W. v. Str. (1921); Kramer, W. v. Str., practisch toegelicht en voorzien van jurisprudentie ten dienste der politie (41932); Hinkenhof, De Ned. strafvordering (1936); v. Bemmelen, Het Ned. strafproces (1936).
Kleene.
c) Belg. recht.
In België is nog steeds de Fransche Code d’instruction Criminelle in voege, doch dit wetboek is door vele latere wetten grondig gewijzigd, o.m. door de wet van 18 Mei 1838 betreffende de jury; de wet van 20 April 1874 nopens de voorloopige hechtenis; de wet van 15 April 1878 nopens de groote Assisen, de wet van 18 Juli 1869 nopens de rechterlijke inrichting; de wet van 17 April 1878, welke den voorafgaandelijken titel uitmaakt van het Wetboek van Strafvordering; de verschillende taalwetten; de wet van 23 Aug. 1919 nopens de jury, enz. Het strafproces is in België in twee groote deelen ingedeeld; in een eerste stadium wordt de uiteindelijke terechtzitting voorbereid; het is het vooronderzoek, dat inquisitoriaal van karakter is; het tweede stadium omvat de uiteindelijke behandeling van de zaak ter zitting; deze periode is verwant aan het accusatoir stelsel.
Het vooronderzoek. De vervolging van den misdadiger behoort bij het ➝ Openbaar Ministerie; dit laatste is in zijn taak bijgestaan door de ambtenaren van gerechtelijke ➝ politie; deze laatste kunnen, evenals het O. M., klachten en aangiften ontvangen en misdrijven bestatigen, welke in hun aanwezigheid zijn gepleegd. Zij moeten ten slotte alle daden van opzoeking doen welke door het O. M. worden bevolen. Voor de groote meerderheid der misdrijven worden de elementen van beschuldiging samengebracht door het O.
M., bijgestaan door de ambtenaren van gerechtelijke politie. Dit noemt men het officieus onderzoek. De getuigen en de beklaagde worden door de officieren van gerechtelijke politie op last van het O. M. ondervraagd. Hun verklaringen worden opgeteekend en samengebracht in een bundel, die tot grondslag zal dienen van de vervolging ter zitting.
Indien er geen onderzoek is wordt de zaak voor de Rechtbank aanhangig gemaakt door een dagvaarding van het O. M. Zij kan in dergelijk geval ook aanhangig gemaakt worden door een dagvaarding uitgaande van den benadeelden persoon, welke zich in deze als Burgerlijke partij (➝ Beleedigde partij) aanstelt en samen met de veroordeeling tot straf de veroordeeling tot schadevergoeding vraagt.
Wanneer het echter misdaden geldt of ingewikkelde wanbedrijven, is een grondig vooronderzoek noodzakelijk. Dit laatste wordt geleid door een onderzoeksrechter (➝ Onderzoek), meestal op verzoek en onder toezicht van den ambtenaar van het O. M.
Is er betwisting nopens een maatregel van onderzoek tusschen het Openbaar Ministerie en den Onderzoeksrechter, dan zal deze laatste een gemotiveerd bevelschrift uitvaardigen, waartegen het O. M. beroep mag aanteekenen. De kamer van inbeschuldigingstelling zal uiteindelijk uitspraak doen.
De onderzoeksrechter ondervraagt den verdachte, aanhoort de getuigen, doet alle feitelijke bestatigingen en laat zich daarbij ter zijde staan door deskundigen. Indien de noodwendigheden van het onderzoek het eischen, mag de beklaagde worden aangehouden en in voorloopige hechtenis gesteld. Het bevel van gevangenhouding, uitgevaardigd door den Onderzoeksrechter, geldt slechts voor vijf dagen en moet door het ➝ Onderzoeksgerecht worden bekrachtigd.
Indien er redenen zijn om te vermoeden, dat de beklaagde krankzinnig is, of in staat van zware geestesstoornis of zware geesteszwakheid, mag het Onderzoeksgerecht zijn in-observatie-stelling bevelen. Wanneer het onderzoek geëindigd is, moet het Onderzoeksgerecht uitspraak doen over de opportuniteit van de voortzetting der vervolging. Indien er voldoende bezwaren zijn, zal het Onderzoeksgerecht de zaak verwijzen naar de bevoegde rechtbank. Zijn er geen voldoende bezwaren, of is het feit niet strafbaar, dan wordt de beklaagde buiten vervolging gesteld.
De uiteindelijke behandeling ter zitting. De verschillende rechtsmachten van wijzen zijn in België de Politierechtbank voor Overtredingen, de Correctioneele rechtbank voor wanbedrijven in eersten aanleg en voor overtredingen in beroep, het Hof van Beroep voor de behandeling in tweeden aanleg van wanbedrijven, en het Hof van Assisen voor misdaden, voor persmisdrijven en politieke misdrijven. Voor den procureur van het Hof van Assisen zie ➝ Assisen. Voor de andere vonnisgerechten wordt de zaak aanhangig gemaakt hetzij door een dagvaarding uitgaande van het O. M. of van de burgerlijke partij, hetzij door een beschikking van een Onderzoeksgerecht. De behandeling geschiedt in het openbaar, tenzij de sluiting der deuren dient bevolen te worden om redenen van openbare orde of van goede zeden; zij is mondeling en tegensprekelijk. Indien de beklaagde niet verschijnt of weigert zich te verdedigen, wordt hij bij verstek gevonnist; indien hij verschijnt en zijn verweer doet gelden, is de uitspraak tegensprekelijk.
De behandeling bestaat hoofdzakelijk uit het ondervragen van den beklaagde, het ondervragen van getuigen en deskundigen, de vordering van het O. M. en de pleidooien van de advocaten der burgerlijke partij en van den beklaagde. Het vonnis moet onmiddellijk of in een der volgende zittingen worden uitgesproken. Tegen de vonnissen van de Politierechtbank en van de Correctioneele rechtbank welke bij verstek werden geveld, kan verzet worden aangeteekend. Dit verzet brengt de zaak opnieuw voor dezelfde rechtbank. Tegen alle vonnissen, ook deze bij verstek geveld, is beroep mogelijk, hetwelk de zaak aanhangig maakt voor een hooger rechtsprekend college. De vonnissen door de Correctioneele rechtbank in laatsten aanleg geveld, en de arresten van het Hof van Beroep, zijn alleen vatbaar voor voorziening in ➝ verbreking.
De uitvoering van arresten en vonnissen geschiedt onder het toezicht van het O. M.
Lit.: Vliebergh, Beginselen van Strafrechtspleging (1921); De Hoon, Grondbeginselen van de Belg. strafvordering (1896); Haus, Principes généraux du droit pénal belge (1879); Braas, Traité élémentaire de l’instruction criminelle (1925). Collin.
d) Canoniek (kerkelijk) s., ➝ Proces (kerkelijk).