(krijgsk.), het zonder onderbreking voorwaarts snellen van de aanvalstroepen, ten einde door een handgemeen in het aangegeven doel den laatsten weerstand van den vijand te breken. De s. wordt ingeleid door een zoo hevig mogelijk vuur van alle aanwezige wapens. Zoodra de vijand niet meer in staat is dit vuur met voldoende kracht te beantwoorden en dus zgn. vuuroverwicht is verkregen, wordt het bevel tot den stormaanval gegeven en storten de soldaten, voorafgegaan door de officieren en het kader, zich op den vijand.
A. Lohmeijer.