of metabolisme. Onder dezen term vat men de omzettingen in het levende organisme samen, die noodig zijn voor den opbouw, het onderhoud en de functioneering ervan. Er worden stoffen opgenomen door voeding en ademhaling vooral; deze worden ten deele afgebroken en eventueel tot andere verbindingen samengevoegd, zooals de eiwitten, die tot aminozuren worden afgebroken om daarna tot het specifieke eiwit van een bepaald organisme te worden samengesteld; ten deele worden de stoffen niet of weinig veranderd opgenomen, zooals glucose en suiker. De resten worden via darm, nier, huid etc. verwijderd.
Onder stofwisseling verstaat men dus het totaal dezer omzettingen. Hierin kan men verder onderscheiden: eiwitstofwisseling, vetstofwisseling, calciumstofwisseling enz., naargelang het onderdeel, dat men speciaal beschouwt.Men kan onderscheiden een s. onder basale omstandigheden (➝ Grondstofwisseling, 2°); daarnaast een arbeidsstofwisseling. Men kan ook s. van bepaalde organen beschouwen. Dit alles beweegt zich op het terrein der normale s. Hiernaast bestaan stofwisselingsanomalieën en stofwisselingsziekten. Onder het eerste verstaat men afwijkingen in s., die verloopen zonder dat het individu daar eenige last van ondervindt, bijv. de pentosurie, een aandoening, vaak familiair, waarbij men pentose in de urine aantreft. Het tweede is veel ernstiger; hier ontstaan echte ziektetoestanden, bijv. suikerziekte (een afwijking in s. der koolhydraten), jicht (afwijking in urinezuurstofwisseling) en vele andere.
L. Jansen.