(plantk.). Voor de vorming van eiwitstoffen, de voornaamste bestanddeelen van het protoplasma der cellen, moet de plant stikstof uit de omgeving opnemen. Door de hoogere planten wordt de noodige stikstof opgenomen uit den bodem in den vorm van nitraten en NH4-verbindingen. Met behulp van de producten der koolzuurassimilatie worden hieruit langs nog weinig bekenden, maar vermoedelijk vrij ingewikkelden weg, eerst aminozuren en daaruit eiwitstoffen gevormd.
Als tusschenstadium bij de vorming der aminozuren in de bladeren kan HCN worden aangetoond.Nitrieten zijn voor de planten vergiftig, terwijl organische stikstofverbindingen niet of zeer moeilijk kunnen worden opgenomen. De vrije stikstof van de lucht kan in het geheel niet geassimileerd worden. Een uitzondering in dit opzicht maken echter sommige bacteriën, die in den bodem leven, en de bacteriën, die men aantreft in de wortelknolletjes van de vlinderbloemige planten (→ Stikstofbacterie). Deze bacteriën zijn in staat de vrije stikstof van de lucht te binden, zoodat stikstofverbindingen ontstaan, waarmee de bodem langzamerhand verrijkt kan worden. Merkwaardig is ook het gedrag van sommige → insectenetende planten, die meestal op een stikstofarmen bodem voorkomen; zij verteren insecten om zich op die manier met de stikstofverbindingen van deze dieren te verrijken. Meteen.