(= oeverbewoners), naam van een herders- en visschersbevolking op beide oevers van den Wezer vanaf Bremen tot de zee; meerendeels afstammelingen van kolonisten uit Utrecht, Holland en Vlaanderen. Vanaf 1206 waren zij in conflict met Hartwig, den aartsbisschop van Bremen (✝ 1207) en o.a. de graven van Oldenburg. Dit conflict, ontstaan uit de weigering der S. om tienden te betalen en het gezag der omwonende kerkelijke en wereldlijke vorsten te erkennen, groeide door hun bijgeloof en hun uitdagend en gewelddadig optreden tegen de geestelijkheid uit tot een kerkelijk conflict. Zij versloegen aartsbisschop Gerhard van Lippe; een synode te Bremen verklaarde hen 1230 tot ketters en paus Gregorius IX deed 1232 den kruistocht tegen hen prediken.
De S. leden 1234 bij Altenesch de nederlaag en werden onderworpen. In 1236 verzoenden zij zich met de Kerk. H. Wouters.Lit.: H. Schumacher, Die S. (1865) ; Hauck, Kirchengesch. Deutschlands (IV 1903, blz. 898 vlg.); Moll, Kerkgesch. v. Ned. (II 1866, 16-19).