(Friesch: Starum), gem. en een van de elf steden in Friesland, gelegen in het uiterste Z. W., aan het IJselmeer, aan den belangrijken waterweg IJselmeer—Friesland/Groningen en aan den veerdienst Enkhuizen—S., onderdeel van de spoorlijn Amsterdam—Leeuwarden. Opp. 379 ha; het landelijk deel der gem. heet de Klokslag. Ca. 975 inw. (1937), waarvan 84 % Prot., 2 % Kath. (behoorend tot de parochie Bakhuizen) en 13 % onkerkelijk.
Er is veeteelt, visscherij, scheepvaart en watertoerisme. Bezienswaardig is de raadzaal van het stadhuis.Het thans onbeteekenende stadje heeft een belangwekkende geschiedenis. S. dankt zijn opkomst aan de Zuiderzee, was een van de eerste belangrijke handelssteden in de Middeleeuwen, bloeide eeuwenlang door zeehandel en -scheepvaart en visscherij. Van een plundering door de Noormannen in 991 herstelde het zich spoedig. De handel richtte zich vnl. naar de Baltische landen (o.a. graan). Later nam aan de zich uitbreidende Zuiderzee Amsterdam door betere ligging dezen handel over. S. verwierf reeds vroeg stadsrechten en was lid van de Hanze.
Door zijn ligging (het dichtst bij het expansieve Holland) was S. lang het tooneel van intrige, strijd en vaak plundering. De strijd tusschen Schieringers en Vetkoopers maakte de positie der stad nog ingewikkelder en gevaarlijker. Meerdere malen speelden de Holl. graven hier korteren of langeren tijd den baas (zoo Floris V en opvolgers, zoo ong. 1400) en kreeg S. voorrechten. De stad verwierf o.a. belangrijke handelsconnecties met het W., die tot de 18e e. bestonden; S. verraadt de voormalige betrekkingen nog in zijn taal (Kust-Friesch). Vaak werd de plaats door overstroomingen (de laatste in 1825) en branden eteisterd. In de 15e e. begon de achteruitgang (zie oven), welke S. nooit te boven is gekomen.
In de middeleeuwen stond hier een St. Odulphusmannenklooster, later door de zee verzwolgen, en een Begijnenklooster, dat in de 16e e. werd opgeheven.
Het graafschap S., waarsch. voorheen de gouw Suthergo, kwam 1077 aan Utrecht. van der Meer.