Piciformes, orde der vogels met slechts een familie: Picinae. De talrijke leden uit alle werelddeelen kan men dadelijk herkennen.
Door den bouw van het geraamte, van snavel en pooten, staart en veeren vormen zij een scherp afgesloten groep. De snavel is een beitel, door overlangsche richels versterkt.
De pooten zijn kort en van vier teen en voorzien, waarvan twee naar voren en twee naar achteren gericht zijn (klimvoeten). De staart is bijz. krachtig: als steun bij het klimmen en beitelen.
Het tongbeen zit op den schedel vast. De tong is puntig en van weerhaakjes voorzien en kan wel 1 dm uit den bek gestoken worden.
Opzij van den schedel liggen twee lijmklieren, die bij het bewegen van den ondersnavel lijm afzonderen voor de tong, zoodat bijv. mieren met hun eieren en cocons daaraan vastkleven en naar binnen gehaald kunnen worden; larven en rupsen in den bodem worden aan de spitse punt met weerhaken gespietst en zoo uit hun schuilhoeken getrokken. Eigenlijken zang kent men bij de spechten niet.
Het gelach van den → groenen specht (Picus of Gecinus viridus) is algemeen bekend.Ook de zwarte specht (Picus martius) lacht. Voor den grooten, den middelsten en den kleinen bonten s. (resp. P. of Dendrocops maior, medius en minor), zie onder → Bonte specht. Bernink.