Vliesvleugelige insecten, tot vsch. fam. behoorend; de belangrijkste zijn de Ichneumonidae (of echte s.) en de Braconidae. Komen over de geheele wereld voor, in een groot aantal soorten, het meest in N. streken met gematigd klimaat.
De wijfjes dragen een legboor, waarmee de eieren worden afgezet in het lichaam van andere insecten, vooral larven, en ook wel in spinneneieren. De larven der s. ontwikkelen zich dan ten koste van den gastheer, die wordt uitgevreten en sterft.
Wij noemen hier: Agriotypus, parasiet op larven der schietmotten; Ichneumon op pijlstaartrupsen; Microcryptus, die leeft in poppen der dennenbladwesp en zelf weer door een andere wordt aangevallen; Rhyssa met langen legboor, waarmee de larven van houtwespen worden aangestoken; Pimpla op vsch. rupsen, zooals die der nonvlinders; Apanteles op rupsen van het koolwitje, en Aphidius op bladluizen. Vele s. zijn dus zeer nuttig door het verdelgen van schadelijke insecten; men heeft ze dan ook benut, om deze te bestrijden, zooals in Amer. ter verdelging van de plakkerrups.M. Bruna.