(Francesco della Rovere), paus (1471-1484) (zie pl.; vgl. den index in kol. 831/832). * 21 Juli 1414 bij Savona, ♱ 12 Aug. 1484 te Rome. Hij was Franciscaan en generaal van zijn Orde, toen hij tot de pauselijke waardigheid verheven werd.
Zonder veel resultaat wekte hij de Christenvorsten tot eenheid op, ten einde gezamenlijk het Turkengevaar te keeren. Overigens begint met S.
IV de droevige tijd van het verwereldlijkte Renaissance-pausdom. Hij begunstigde op onredelijke wijze zijn talrijke familie, benoemde vele onwaardigen in het college van kardinalen, liet aan zijn neven de Rovere ’s en de Riario’s alle macht, die zij ergerlijk misbruikten (verkwisting, oorlog met Florence) en deed niets tegen de toenemende omkoopbaarheid der Curie-beambten.
Als echt Renaissanceman verfraaide hij Rome en is de stichter van de Sixtijnsche kapel in het Vaticaan. Op zijn zedelijk leven valt geen vlek; de eenige beschuldiging daaromtrent komt van zijn persoonlijken vijand Infessura, door geen enkel bericht van andere zijde bevestigd.Lit.: Pastor, Gesch. der Päpste (II 1923); Seppelt-Löffler, Papstgesch. (1933); Catholic Encycl. (XIV).