(folkl.) komt in 17e eeuw voor als uitroep van verbazing, maar ook als schertsende benaming voor een dwazen, berooiden vent, waaraan herinnert „het liedje van St. Jutmus zingen”, als men in onaangenaamheden verkeert. „Met St.
Juttemis, als de kalveren op het ijs dansen” wordt in verband gebracht met de camavalsvermommingen, waarbij maskeering in dierengestalten voorkwam: jut beteekent dwaas: St. Jutte zou dan als etymologische heilige moeten opgevat worden.
Ir. Juten zoekt het ontstaan der uitdrukking onder de weideboeren van Friesland, Holland en Utrecht in den Hervormingstijd, toen de waarde der heiligenvereering zeer wás en wérd verkleind; hij neemt aan, dat „als de kalveren op het ijs dansen” een toegevoegde versterking is van de eerste onmogelijkheid „de St.
Jutte-Mis”, welke uitdrukking sarcastisch bedoeld zou zijn als bespotting van kerkelijke gebruiken.Lit.: F. A. Stoett, Ned. Spreekwoorden (1905, 308, 309); A. J. L. Juten, in Eigen Volk (1935, 252-254).
Knippenberg.