Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Simonie

betekenis & definitie

Ruiling (vooral koopen of verkoopen) van geestelijke zaken (als sacramenten en sacramentaliën, heilige wijdingen, aflaten, kerkelijke ambten en waardigheden, enz.) of van tijdelijke voordeelen, welke met geestelijke zaken verbonden zijn en zonder deze niet kunnen bestaan, tegen tijdelijke goederen. Aldus genaamd naar → Simon den Toovenaar, die de macht om door de handoplegging den Heiligen Geest mede te deelen van de Apostelen voor geld wilde koopen (Act. 8.18).

S. geschiedt niet alleen door het aanbieden van geld (munus a manu), maar ook door aanbeveling of voorspraak (munus a lingua) of bewijzen van diensten (munus ab obsequio).Men onderscheidt s. in natuurrechtelijken zin of naar goddelijk recht (iuris divini) en in kerkrechtelijken zin (iuris ecclesiastici). S. in natuurrechtelijken zin bestaat in de ruiling van zaken, die uit hun aard geestelijk zijn of zoodanig met geestelijke zaken verbonden zijn, dat zij zonder deze niet kunnen bestaan; s. in kerkrechtelijken zin bestaat in de ruiling van zaken, waarvan de Kerk den koop of verkoop verbiedt om het gevaar van oneerbiedigheid jegens geestelijke zaken (can. 727).

De s. in natuurrechtelijken zin is uit haar aard en altijd zware zonde; s. in kerkrechtelijken zin zal ook meestal zware zonde zijn, kan echter in uitzonderlijke gevallen dagelijksche zonde zijn, als het gaat om zaken van weinig belang.

Het Kerkelijk Wetboek voorziet zware straffen tegen hen, die s. plegen. Het ruilverdrag is ongeldig; de betaalde prijs, en in zoover zulks mogelijk is, de daarvoor afgestane zaak moeten teruggegeven worden. Men moet het ambt, de waardigheid en de beneficiën, die men door s. verkregen heeft, verlaten, zelfs wanneer deze gepleegd werd door een derden persoon en de bevoorrechte niet op de hoogte was van de s. (can.729). Zij, die schuldig zijn aan s. bij het toekennen of aanvaarden van kerkelijke ambten, waardigheden of beneficiën, loopen door het feit zelf den kerkban op, aan den Heiligen Stoel voorbehouden; bezaten zij het recht om te kiezen, voor te dragen of te benoemen, dan worden zij er voor altijd van beroofd; zijn zij clerici, dan loopen zij tevens de suspensie op (can. 2392).

Het is geen s., een tijdelijke zaak te aanvaarden of te geven ter gelegenheid van een geestelijke prestatie, wanneer daarvoor een rechtmatige titel aanwezig is, door het kerkelijk recht of de gewoonte erkend (can.730). Zoo is er bijv. geen s. in het aanvaarden van misstipendiën, stoolrechten of taksen.

Lit. : H. Thomas van Aquino, Summa theol. (2a 2ae, q. 100). Alle handboeken van moraaltheologie in het algemeen of in het bijzonder over de deugd van godsdienstigheid (de virtute religionis) alsook van kerkelijk recht. A. Leinz, Die Simonie (1902); R. A.

Ryder, Simony (1931); A. M. Koeniger, Lex. Theol. u. Kirche (IX) ; voor de geschiedenis van de s.: N. A.

Weber, History of Simony (1909). A. Janssen.

< >