Ned. wijsgeer der 13e eeuw, leider van het Latijnsche → Averroïsme. * Ca. 1235. ✝ 1281/’84 te Orvieto. Seculier geestelijke, kanunnik van St.
Martinus te Luik, magister artium te Parijs. Nadat langen tijd over persoon en beteekenis van S. allerlei misverstand had geheerscht, is men daaromtrent in de laatste decennia tot meer klaarheid gekomen door de uitgave van het Chartularium Universitatis Parisiensis en vooral door de ontdekking en publicatie van de werken van S. door Baeumker, Mandonnet, Grabmann, Van Steenberghen, Pelzer en Stegmüller.S. beschouwt de leer van Aristoteles, zooals die door → Averroës in monistischen zin was verklaard, met alle gevolgen van dien, als de hoogste praestatie van de menschelijke rede en als de definitieve wijsgeerige verklaring van de dingen. Hij is zich ervan bewust, dat deze leer op menig punt in strijd komt met de Openbaring, en weet die tegenspraak slechts op te lossen door de meening van Aristoteles, die de natuurlijke rede vertegenwoordigt, maar op strikte zekerheid geen aanspraak kan maken, voor de volstrekte zekerheid van het geloof te doen wijken.
Het Averroïsme van S. werd vooral door Albert den Grooten en Thomas van Aquino bestreden. Voor hen gold het niet enkel de harmonische verbinding van geloof en weten tegenover S. te handhaven, maar ook de eigen interpretatie van de Aristotelische leer tegen die van Averroës te verdedigen en ze van de verdenking van monisme te zuiveren. Het optreden van S. leidde aan de universiteit van Parijs ook tot ongeregeldheden. In 1270 en 1277 door een kerkelijke veroordeling getroffen, werd hij met zijn voornaamsten aanhanger Bemer van Nijvel voor de Inquisitie gedaagd, deed een beroep op den paus en werd aan het pauselijk hof te Orvieto geïnterneerd.
Voorn. werken: Quaestiones logicales; Quaestiones naturales ; Impossibilia ; De aeternitate mundi; De anima intellectiva ; Quaestiones op werken van Aristoteles. Lit.: F. Mandonnet, Siger de Brabant et l’averroisme latin au XlIIe siècle (Leuven 1908-’11); F. Sassen, Gesch. der Patrist. en Middeleeuwsche Wijsb. (1932).
F. Sassen.