is het Aziatische deel van de Unie der Sowjet-republieken, opp. ca. 15 millioen km2, 77° 30'-43° N., 47°-170° O. Opbouw. Het geheele W. en N. wordt ingenomen door een geweldig laagland met geringe helling, dus vele moerassen en meren, dat bij de Kaspische Zee onder den zeespiegel daalt.
Zeer oude afgesleten gebergten (graniet en gneis), in het Tertiair weer opgeheven en van breuken doorsneden, vormen het gebied rondom het Baikalmeer (Angaraschol). Ten W. en N.
O. hiervan strekken zich jongere gebergten uit tot 4500 m (Altai-, Jablonoi-, Stanovoi-geb.). Eruptief gesteente is in geheel Siberië te vinden; Kamtsjatka draagt vulkanen tot 4900 m.
De groote rivieren Ob, Jenissei en Lena volgen de helling, zoodat ze uitmonden in de Noordelijke IJszee; dit is zeer nadeelig voor de scheepvaart. Alleen de Amoer vloeit naar het O. af.Klimaat. S. heeft een extreem landklimaat met korten, drogen, warmen zomer en langen, kouden winter. Door windstilte is de koude te dragen. De invloed van den oceaan is gering door de kustgebergten, de koude kuststrooming en de wintermaxima, die luchttoevoer uit het Z.O. verhinderen. Het zomerminimum trekt den moesson ver naar het Noorden. W.
Siberië heeft nog veel sneeuw, deze ontbreekt in het Oosten, vandaar de eeuwig bevroren bodem. Voor Werchojansk worden gegeven: -50° C als Januari-gemiddelde; +16° C in Juli. De plantengroei sluit zich bij het klimaat aan. In evenwijdige stroken liggen onder elkander: de toendra; de woudzone (taiga; meest naaldboomen, berken, populieren), overgaande in steppe en nog Zuidelijker in woestijn. De tijger komt nog voor bij den Amoer; pelsdieren worden veel gejaagd: vos, hermelijn, eekhoorn, beer en wolf.
Bevolking: ca. 40 millioen, waarvan ruim de helft Groot-Russen. Vooral de landbouwstrook aan weerszijden van de Trans-Siberische baan is dichtbevolkt. De N. en de Z. streken zijn aan de inh. bevolking overgelaten. Dezen behooren tot vsch. groepen: Turksche volken zijn de Kasak-Kirgiezen, Jakoeten en Tataren; tot den Finsch-Oegrischen stam behooren Ostjaken en Samojeden; verder zijn er nog de Toengoezenstammen, de Mongoolsche Boerjeten en de oud-Aziatische oervolken, zooals Giljaken, Korjaken, Tsjoeksjen, Jakoegieren, Kamtsjatdalen en Jenisseivolken. In het O. kwamen Chineezen en Koreanen binnen. De overheerschende godsdienst bij deze volken is het Sjamaïsme, doch de Kasak-Kirgiezen en Tataren behooren tot den Islam, de Boerjeten zijn Lamaïst.
Alleen in het dichter bevolkte Oosten was ook een eenigszins aanmerkelijk aantal Katholieken, voor wie in 1921 een apost. vicariaat te Charbin is opgericht, en in 1923 een bisdom te Wladiwostok. Sinds ➝ Mantsjoekwo (zie aldaar, sub Missie) zelfstandig werd, is het apost. vic. Charbin opgeheven en in acht missiegebieden verdeeld; Wladiwostok (Sowjet-Russisch) bleef na den dood van den vorigen titularis nog onbezet.
Middelen van bestaan. In het N. is rendierteelt een levensvoorwaarde, daarnaast jacht op pelsdieren en vischvangst in de vele rivieren. De groote uitgestrektheid van S. verhinderde den handel, totdat de groote spoorwegen het verkeer vergemakkelijkten: Trans-Siberische spoorweg, Turk-Siberische, Trans-Kaspische, Amoer-spoorweg, enz. Daarbij voegen zich thans het zeeverkeer over de Noordelijke IJszee en de vele vliegdiensten. In de woudzone kan men zich nu meer toeleggen op den uitvoer van landbouwartikelen (tarwe) en veeteelt (boter, huiden, wol). De rijkdom aan bodemschatten is zeer groot: in den Oeral ijzer, platina, koper, asbest, edelgesteenten; goud vooral rondom het Baikalmeer; steenkool bij Koesnetzk, waar eveneens veel ijzer voorkomt; in het uiterste Oosten ijzer, steenkool, petroleum, koper, goud; in Kazakstan alle voorname delfstoffen.
Verbanningsoord. Nadat S. in den loop der 17e e. bij Rusland was getrokken, werd weinig gedaan om het onmetelijke en dun bevolkte gebied te koloniseeren. Doch het werd gebruikt, in 1648 voor het eerst, als ballingsoord voor veroordeelden om crimineele, maar ook politieke en godsdienstige redenen. De verbanning naar S. onder het czarisme was even berucht om de willekeur waarmede ze werd uitgesproken, als om de ontzettende ontberingen waaronder men in dit onherbergzaam land moest leven. Pas sinds het eind der 19e e. had ook vrijwillige kolonisatie plaats naar de streken, die beter te exploiteeren waren; dit is onder het Sowjet-regiem voortgezet, maar evenzeer de massa-verbanning van Sowjet-slachtoffers, met al de verschrikkingen daaraan verbonden.
Lit.: Nansen, S. als Zukunftsland (41922); A. Schultz, S., Eine Landeskunde (1923); Obrutschew, Geologie von S. (1926); W. J. Jochelson, Peoples of Asiatic Russia (1929): N. Mikhailow, Nouvelle Géographie de l’U. R.
S. S. (1936). Heere.
Voor bestuur, staatsinrichting, politiek, propaganda en weermacht, zie ➝ Sowjet-Unie.
Voor de geschiedenis vóór Oct. 1917 zie ➝ Rusland, voor die na 1917 zie ➝ Sowjet-Unie.