(Siameesch: Moeang Thai = Land der Vrijen), koninkrijk in Achter-Indië. Opp. 518 400 km2, ca. 13½ millioen inw. (w.o. 1 millioen Chin.).
Hoofdstad Bangkok. S. is voor het grootste deel een rompgebergte van oude gesteenten, in het N. meridiane ketens tot 2600 m hoogte, in het midden de vruchtbare vlakte van de Menam.De Z.W. moesson brengt in den zomer regen, de N. O. moesson in den winter is droog. Regenval 1600 tot 5000 mm. Jaartemperatuur te Bangkok ca. 27° C. De tropische oerwouden in het Z. gaan naar het N. over in moessonwouden (djatihout), aan de kust mangrovebosschen. Vele wilde dieren: tijger, luipaard, olifant, neushoorn, tapir.
De bevolking behoort tot de Thaistammen, meest Siameezen; in de steden Chineezen als handelslui; in het N. Lao-stammen, in het W. Sjan-stammen; in de bergstreken resten der oerbevolking. Het Boeddhisme telt ca. 10 millioen aanhangers. Ca. 15% der bevolking kan lezen en schrijven. In 1917 werd te Bangkok een universiteit geopend. Sinds 1932 is S. een parlementaire staat, waarin de koning een opschortend veto heeft.
Middelen van bestaan: voorn. landbouw (met moderne bevloeiingswerken): rijst, tabak, rubber, copra, suiker, katoen, peper. Flinke export van djatihout. Op Malaka wordt tin gewonnen. Het spoorwegnet breidt zich uit (in 1937 ca. 3000 km); veel rivierscheepvaart. Lit.: Statist. Yearb. of S. (sinds 1916); Chote Khumbhan, S. ’s wirtschaftl. Aufbau (diss., Leipzig 1932); Doehring, S. (2 dln. 1923); Graharu, S. (2 dln. 31924).
Heere.
Het leger bestaat uit 21 bat. inf., 13 esk. cav., 8 afd. art., 2 bat. genie, 3 afd. luchtdoelart., 1 bat. verlichtingstroepen. Algemeene dienstplicht vanaf 21e jaar. Eerste oefeningstijd 2 jaar, daarna 7 jaar in de 1e, 10 jaar in de 2e en 6 jaar in de 3e reserve. Jaarlijksch effectief: 24 468 (1933 off.). Luchtmacht: 207 vliegtuigen; sterkte bemanning 1336.
De vloot bestaat uit: 3 torpedojagers, 4 torpedobooten en 17 schepen voor verschillende doeleinden. Sterkte bemanning: 3400 (352 off.).
Lit.: Annuaire milit. (1936).
v. Munnekrede.
Geschiedenis. Oorspr. werd S. bewoond door vsch. volksstammen, die in de 13e eeuw n. Chr. door de Siameezen onderworpen werden. Na een ongelukkigen oorlog tegen Birma in de 17e eeuw kwam in 1782 de Chak-kri-dynastie aan de regeering. Onder Rama IV (1851 -’68) werden verdragen met het buitenland afgesloten en zijn zoon, Rama V (1868-1910), voerde, met behulp van Europeanen, hervormingen in. Hij verloor echter in 1896 Laos en in 1907 Angkor aan Fransch-Indochina.
Rama VI (1910-’25) werd in den Wereldoorlog gedwongen zich bij de Geallieerden aan te sluiten. De thans regeerende vorst, een jongere broer van zijn voorganger, draagt den naam van Prajadhipok en werd door een opstand in 1932 gedwongen tot het uitvaardigen van een constitutie.
Lit.: A. W. A. Graham, Siam (2 dln. 1924); Luang Pracherd Aksorbeksam, La Constitution siamoise en 1932 (1933). Derks.
Missioneering. Reeds in de 16e e. traden in S. missionarissen op; in de 17e e. werd mgr. Lambert de la Motte er apost. vicaris. Het gelukte toen den koning gunstig te stemmen voor de vrije prediking van het geloof en tevens voor een handelsverdrag met Frankrijk, waardoor de invloed van Engeland en Holland, zoo bedenkelijk voor den Kath. godsdienst, kon geweerd worden. In de 18e e. braken vervolgingen tegen de Katholieken uit. Eerst in de tweede helft der 19e e. ging het de missie eenigszins voorspoediger.
Thans bestaan er het apost. vic. Bangkok, toevertrouwd aan het Genootschap der Vreemde Missiën van Parijs, en de apost. pref. Radzjaboeri, toevertrouwd aan de Salesianen van Don Bosco. Van de ongeveer 13 millioen inw. van het land zijn er ong. 35 000 Kath.; 25 000 van hen zijn Chineezen en 8000 Annamieten, ofschoon er ook Katholieken zijn van Siameeschen oorsprong. Katholieken brengen het vrijwel nooit tot leidende posten in de regeering. De vooruitgang van het Katholicisme in Siam, dat 47 inlandsche priesters en 87 inlandsche zusters telt, gaat langzaam. Het Siameesche Boeddhisme vormt een der grootste belemmeringen.
Lit.: Launay, Histoire de la mission de Siam (1920).
A. Mulders.
Bouwkunst. De stoepa’s zijn veel gecompliceerder dan de oud-Indische; ze werden steeds slanker en rijker. Stoepa en prang verschijnen in S. ongeveer in denzelfden tijd (13e en 14e e.). De Pra-tsjedi’s, kleine bouwsels, die den hoofdtoren omringen (➝ Tsjedi; ➝ Birma), zijn bewaarplaatsen voor relikwieën of grafmonumenten. Er is ons weinig overgebleven van oude tempels en paleizen. De tegenw. kunst staat sterk onder Chineeschen en Europ. invloed (resp. voor religieuze en wereldsche gebouwen).
Lit.: E. Diez, Die Kunst Indiens; K. Doehring, Ind. Kunst; L. de Beylié, l'Architecture hindoue en Extrême Oriënt; J. Fergusson, Hist. of Indian and Eastern Architecture (1910). Hendricks.