Terwijl in het Westen de Mohammedanen zich onder leiding der Fatimiden losmaakten van het ➝ Abbasiden-kalifaat, kreeg dit laatste in de Arabisch-Perzische wereld met een nieuw element te doen, nl. de Turken, onder wie de stam der S. het meest agressieve element vormde. Ze behoorden tot de Oeral-Altaïsche volkeren, en traden in het kaliefenrijk eerst als huurlingen op onder kalief ➝ Al Moetasim.
Zoo werden ze ca. 840 heer in Bagdad. Hierop volgde een ware volksverhuizing van Turken, die in het Kaliefenrijk Mohammedaan werden.
Zij stonden echter innerlijk vrij scherp tegenover de Arabisch-Perzische cultuur en stichtten spoedig hun eigen staatjes in het kaliefenrijk. De S. overmeesterden de reeds ontstane half of geheel zelfstandige vorsten; ze wisten de waardigheid van amir-al-oemara te verkrijgen (930) en lieten aan den kalief slechts zijn geestelijk ambt.
De krijgshaftigheid van dit ongetemde volk, mét het innerlijke verval van het Byzantijnsche rijk, schiep de gunstige gelegenheid tot een overwinning van den Islam op het Christendom, zooals sinds het eerste optreden der Arabieren niet meer was voorgekomen. Deze aanval gaf aanleiding tot den eersten kruistocht.
Daarbij kwam het den Europ. ridders goed van pas, dat de Turksche volksverhuizing in Syrië en Palestina op de macht der Fatimiden was gestooten. Evenals in de Oudheid werden genoemde streken nu het slagveld tusschen de twee aan elkaar grenzende machten.
Zoo viel de Islam, afgezien van kleinere afscheuringen, in twee, ook godsdienstig onderscheiden groepen uiteen, wier onderlinge vijandschap het niet tot een gemeenschappelijk optreden tegen de Christenen kon brengen. Vgl. ➝ Alp Ajslan, Togroel Beg.Lit.: Léon Cahun, Introd. à l'hist. de l'Asie: Turcs et Mongols, des Origines à 1405 (1896). Slootmans.