Christelijk Latijnsch dichter, le helft 5e eeuw. 8. studeerde in Italië philosophie en profane wetenschap, werd later priester, ging naar Griekenland en publiceerde daar zijn werken. Hij werd vooral beroemd door zijn Paschale Carmen.
Dit bezingt in zuivere hexameters en schoone poëtische taal in boek I een aantal wonderen uit het Oude Testament en in boek II-V de wondere daden en gebeurtenissen uit het leven van Christus. S. volgt in hoofdzaak Matthaeus.
Zijn opdrachtgever, de priester Macedonius, was ontevreden, omdat S. (wegens het metrum) te vrij had omgesprongen met het Evangelieverhaal. Op diens verzoek heeft S. zijn Carmen in proza omgewerkt, en dit Paschale Opus genoemd.
Hier komt het Evangelie wel beter tot zijn recht, maar literair kan het gezwollen proza niet vergeleken worden bij de waarlijk hoogstaande poëzie. Verder dichtte S. nog twee hymnen, waarvan de tweede verreweg de beste is.
Stukken daaruit zijn al vroeg in de liturgie opgenomen: A solis ortus cardine, met Kerstmis, en Hostis Herodes impie (de oorspronkelijke redactie van de tegenwoordige hymne Crudelis Herodes Deum) met Driekoningen.Hoofdwerk: Gesch. des Untergangs der antiken Welt (1895-1920). Zr. Agnes.