Bij de gewervelde dieren een aantal beenstukken voor aan den romp, welke voor een stevigen samenhang zorgen van de voorste ledematen met het rompskelet. Bij het meerendeel der gewervelde dieren bestaat de s. uit drie paar beenstukken, die aan weerszijden van het lichaam liggen, nl. een paar schouderbladen (scapulae), een paar sleutelbeenderen (claviculae) en een paar ravenbeksbeenderen (coracoidea).
Niet overal echter is de s. even sterk ontwikkeld. Onder de visschen bij de haaiachtigen komt slechts een kraakbeenige s. voor, bestaande aan weerszijden van het lichaam uit een dorsaal gericht kraakbeenstuk en een ventraal-dwarsliggend verbindingsstuk.
Bij de beenvisschen zijn naast andere beenstukken de drie paar reeds bovengenoemde beenstukken te onderscheiden, nl. de dorsaal gerichte schouderbladen, de ventraal liggende sleutelbeenderen en ravenbeksbeenderen, terwijl elke schouderhelft nog door een vierde beenstuk, het „cleithrum”, dat bij andere gewervelde dieren niet wordt aangetroffen, aanzienlijk is versterkt. Bij de amphibieën wordt nog veel kraakbeen in den s. aangetroffen; toch zijn ook hier de genoemde beenstukken, vooral bij de kikvorschen, ontwikkeld.
Waar in elke schouderhelft schouderblad, sleutelbeen en ravenbeksbeen samenkomen (schoudertop), wordt de gewrichtsholte gevormd voor het opnemen van het opperarmbeen (schoudergewricht). Veel grooter van omvang en sterker verbeend is de s. bij de meeste reptielen.
Bij slangen echter en sommige slangvormige hagedissen is met het verdwijnen van de voorste ledematen ook de schoudergordel geheel of grootendeels verdwenen. Bij de vogels is de s. in verband met het vliegwezen zeer sterk gebouwd.
De beide sleutelbeenderen zijn vergroeid tot het zgn. vorkbeen, dat een verbinding vormt tusschen de schoudertoppen en het groote borstbeen. Vele onderzoekers betwijfelen echter, of het vorkbeen wel homoloog is met de sleutelbeenderen.
Ook de ravenbeksbeenderen vormen hier een stevige verbinding met het borstbeen.
Bij de zoogdieren heeft een sterke reductie van den s. plaats gehad.
Schouderbladen zijn meestal goed ontwikkeld, daarentegen zijn de sleutelbeenderen en de ravenbeksbeenderen op enkele uitzonderingen na grootendeels gereduceerd. Algemeen kan men zeggen, dat de sleutelbeenderen nog worden aangetroffen, waar aan de voorste ledematen bijz. eischen worden gesteld, zooals bij gravers, klimmers en vliegers; in enkele gevallen geldt dit ook voor de ravenbeksbeenderen.
Bij den mensch zijn nog aanwezig de schouderbladen en de sleutelbeenderen; beide zijn goed ontwikkeld. De schouderbladen rusten aan de rugzijde op de ribben.
Zij bezitten elk een naar buiten uitstekenden stevigen beenkam (schouderkam), die tot over de schoudertoppen heenreikt tot bescherming van het schoudergewricht. De beenkammen dienen tot aanhechting van spieren.
De zwak-gebogen sleutelbeenderen vormen een verbinding tusschen schoudertop en borstbeen. Van de ravenbeksbeenderen zijn hier nog uitsteeksels, de ravenbeksuitsteeksels, voorhanden; zij zijn vergroeid met de schouderbladen en hebben nog slechts beteekenis voor aanhechting der spieren.L. Willems.