(Lat. satura?, = schotel met allerlei spijzen) is een gedicht (hekeldicht) of prozawerk, waarin personen, instellingen, toestanden op schoone wijze (want geschiedt het te grof of hatelijk, dan is het een pamflet) gehekeld worden. Dit gebeurt op een toon van edele verontwaardiging of van gemoedelijken en scherpen spot.
De s. der Grieksche Oudheid (Archilochus, Hipponax, enz.) zijn zeer fel; vanwege de gebruikelijke versmaat heette het bij hen jambische poëzie. In de Lat. letterkunde dienen vooral Juvenalis en Persius, Martialis en Horatius genoemd te worden, beide eersten in het ernstige, de anderen in het lichte, vroolijke genre.
In de middeleeuwsche letteren vindt men de s. vooral in de geschriften der moralisten. De Renaissance deed ze naar Klassiek voorbeeld herleven: Epistolae obscurorum virorum, Erasmus’ Lof der zotheid en Samenspraken; een groot hekeldichter is Vondel: Roskam, Orpheus, Palamedes e.a.
Oldenbarneveldtiana. In Frankrijk in 1550 tegen de Guises de bijtende ➝ Satire Ménippée (naar een ouden Griekschen cynicus Menippos).
In de Romantiek: o.a. Schiller.
Ook in de moderne lit. wordt de satyre beoefend. v. d. Eerenbeemt.