(afvalplanten), planten, die zich voeden met de organische stoffen van doode planten of dieren, in tegenstelling met de parasieten, die hun organische stoffen betrekken van levende organismen. → Heterotrophe planten. De meeste s. behooren tot de lagere planten, in het bijzonder tot de schimmels en de bacteriën, die dan ook de groote opruimers in de natuur zijn.
Kweekt men de s. op een voedingsbodem, dan moet men daaraan naast anorganische ook organische voedingsstoffen toevoegen, waarvoor vooral suiker, eiwitstoffen en vetzuren in aanmerking komen. Sommige s. kunnen alleen op een voedingsbodem gekweekt worden, als zij met bepaalde koolstofverbindingen gevoed worden, bijv.
Mycoderma aceti, die aethylalcohol of azijnzuur moet hebben en miltvuurbacillen, die zich het best ontwikkelen op een peptonhoudenden voedingsbodem. Tot de hoogere planten behooren slechts enkele s.; zij hebben een bleek geel uiterlijk, bijv. het stofzaad (Monotropa hypopitis) en het vogelnestje (Neottia nidus-avus).
Het is echter niet onwaarschijnlijk, dat deze planten parasitisch leven en zich voeden met organische stoffen, welke zij betrekken van schimmels, die in hun wortels worden aangetroffen. → Mycorrhizen.Wanneer s. in groote massa’s bij den mensch opgenomen worden, kunnen ze wel door hun toxische producten vergiftigingen veroorzaken; ziekmakende eigenschappen hebben ze echter als regel niet.
Lit.: H. Burgeff, Saprophytismus und Symbiose (1932). Melsen.