1°(of Psapphoo) Oud-Grieksche dichteres uit de 7e/6e eeuw v. Chr., van Lesbos, behoort met Alcaeus tot de Lesbisch-Aeolische lyriek (zie afb.) In Mytilene leidde zij een soort kostschool voor adellijke meisjes.
Van haar negen, den Alexandrijnen bekende dichtbundels, blijven nog enkel twee liederen en vele fragmenten over. Haar poëzie is de directe uiting van haar geheele gevoelsleven met een erotischen ondergrond.
Buiten de epithalamiën, waren vele andere gedichten monodisch, d.w.z. door één stem met lierbegeleiding voor te dragen. De tiende Muze genoemd; door Romeinsche dichters, vooral Catullus, nagevolgd; Horatius schrijft veel in de naar S. genoemde sapphische strophe (een verbinding van drie katalektische, choriambische trimeters met een slot-adoneus, bijv.
Horat. Od.
I, 2).Uitg.: de fragmenten verzameld in: Diehl, Anthologia Lyrica Graeca (I, 325 vlg.). V. Pottelbergh.
2° De Nederlandsche S., bijnaam voor Anna → Bijns, mogelijk omdat ze genoemd wordt (evenals de Grieksche): „de eerste Nederlandsche vrouw, die in de Nederlandsche letteren eene goede vertooning maakt” (Busken Huet, Land van Rembrand I, 658). Een leerling van Justus Lipsius drukte dit uit in het vlg. distichon: Arte pares Lesbis Sapho et mea Bynsia, distant/Hoc solo: vitia haec dedocet, illa docet. C. Brouwer.