Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Rozenkrans

betekenis & definitie

Eigenlijk R. van de H. Maagd,

1° Door de Kerk sterk aanbevolen en in het Westen zeer verspreid gebed, samengesteld uit 15 zgn. tientjes, d.w.z. groepen van 10 Weesgegroeten, telkens voorafgegaan door 1 Onzevader, en waarvan het bidden plaats heeft onder het overwegen van een telkenmale verschillend geloofsgeheim. Deze 15 geheimen, onderverdeeld in 6 blijde, 5 droeve en 5 glorierijke, verdeelen de geheele gebedenreeks in 3 gelijke stukken, rozenhoedjes genoemd (oorspr., evenals r., een naam voor een op het hoofd gedragen kroon van rozen).
2° Een snoer van 150 kleine en 16 groote kralen, of (en zelfs gewoonlijk) het derde deel daarvan, bij het bidden van het r.-gebed gebruikt tot het tellen der gebeden. Door wijding dezer snoeren kunnen aan het bidden door bezitter of gebruiker aflaten worden verbonden.

Zoowel de gebedsvorm, bestaand uit herhaling van zelfde gebeden, als het gebruik daarbij van eenig voorwerp om het tellen dier gebeden te vergemakkelijken, is in de meest verschillende godsdiensten bekend. Zoo ook in de Christelijke, voor welke de bewijzen opklimmen tot in de 4e eeuw (losse steentjes, plank met gaten). Beide waren oudtijds vnl. bij de religieuzen in zwang, in het Oosten bleven zij zelfs feitelijk tot dezen beperkt. Ook bleven de gebruikte gebeden lang zeer verschillend; eerst waren het vnl. korte aanroepingen (bijv. Kyrie eleïson), dikwijls vergezeld van buigingen, knievallen e.d. Zelfs heden bestaan er naast den r. der H.

Maagd nog andere gebedenreeksen, welke, tezamen met de snoeren, echter bij voorkeur kroontjes worden genoemd, bijv. van de H. Brigitta (63 Weesgegroeten ter eere der 63 levensjaren der II. Maagd, met 7 Onzevaders en Credo’s), der Servieten (7x1 Onzevader met 7 Weesgegr., ter herdenking der 7 Smarten van Maria), der Franciscanen (7 tientjes ter eere der 7 vreugden van Maria). In het Oosten bestaat het gebedssnoer: bij de Grieken uit 100 kralen, waarop steeds eenzelfde gebed wordt gebeden, alleen verschillend naargelang het een boetedoening geldt of niet; bij de Russen uit 103 kralen, in 4 ongelijke groepen verdeeld en gescheiden door 4 grootere, op welke laatste geen gebeden vallen (zulk een snoer ontvangen de bisschoppen bij hun wijding als herinnering aan den kloosterstaat, waaruit zij gekozen werden). Het gebruik (in het Westen) der Weesgegroeten dagteekent uit de 11e-12e e. (voorloopig slechts de eerste helft van het tegenw. gebed), tevoren bad men Onzevaders, hetgeen het snoer den naam van paternoster bezorgde. Het aantal (150) is overgenomen van dat der psalmen, daar sinds de 11e e. het gebruik bestond voor overledenen deze te bidden, of (o.a. voor leekebroeders) ze te vervangen door evenzoovele Onzevaders.

De klassieke verdeeling der psalmen in 3 groepen van 50, werd daarbij eveneens overgenomen. Een en ander verklaart den ouden naam voor den r.: Psalter van Maria. De 15 Onzevaders van den tegenw. r. werden waarsch. eerst in de 14e e. ertusschen gevoegd (het losse aanhangsel met kruis, 1 groote en 3 kleine kralen, waarop o.a. Credo, Eere zij den Vader, Onzevader en Weesgegroeten worden gebeden, maakt geen eigenlijk deel van den r. uit). Ook het overwegen van geloofsgeheimen werd eerst in de 14e-15e e. tot eenheid gebracht. Voor de verspreiding van den r. ijverden in de M.E. bovenal de Dominicanen, in opdracht, naar gezegd wordt, van de H.

Maagd zelf; anderen sloten zich spoedig bij hen aan, vnl. de Kruisheeren. Rijk werd het gebed door de pausen met af laten begiftigd, vooral sinds de II. Pius V de voor Europa’s lot beslissende overwinning op de Turksche vloot bij Lepanto (7 Oct. 1571) aan het r.-gebed had toegeschreven (feest van O. L. Vr. der Allerh. R.; ➝Mariafeesten). De wijding van den r., waardoor deze af laten worden medegedeeld, bleef rechtens vrijwel voorbehouden aan beide genoemde Orden (echter kan de bevoegdheid ook aan andere priesters worden medegedeeld); hun af laten zijn echter onderling verschillend.

Tot in den jongsten tijd hebben de pausen steeds met bijzonderen aandrang tot het bidden van den r. opgewekt. Leo XIII heeft niet minder dan 9 vsch. encyclieken geschreven over de Maria-devotie en het bidden van den r. [volledige tekst in Joret, Le Rosaire (1934), en in Acta Leonis XIII]; Pius XI vaardigde 29 Sept. 1937 opnieuw een rozenkrans-encycliek uit [in Acta Apost. Sedis, October 1937; Nederlandsche vertaling uitgegeven door Comité v. Katholieke Actie „Voor God” (1937)].

Vgl. nog ➝Rozenkransbeeld; ➝Broederschap (van den H. Rozenkrans).

Lit.: Chéry, Théol. du Rosaire (1869); Esser, Unserer lieben Frauen Rosenkranz (1889); ld. (in: Der Katholik; 1897, 1904-’06, '10, ’13); Kronenburg, Maria’s Heerlijkheid in Ned. (III); Thurston (in: The Month; 1900-’03, ’08); Beringer-Steinen, Die Ablasse (151929-’32; Fr. vert. v. Mazoyer, 41925). Louwerse.

< >