Stad in het Z.W. der prov. Oost-Vlaanderen (XIX 176 B 5-6).
Opp. 3.172 ha, ca. 25.000 inw. (Kath.). Arrondissementshoofdplaats en dekenaat.
Oneffen bodem: kalk-, klei- en steengrond. Landbouw.
Nijverheid: wollen dekens, weverijen, bleekerijen en steenbakkerijen. De St.
Hermeskerk vertoont sporen van de vsch. stijlen van 11e tot 18e e.; schrijn van den H. Hermes en krocht.
St. Martenskerk in Gotiek der 13e e., weer in gebruik sedert 1896.R. bestond reeds in den Romeinschen tijd, werd geëvangeliseerd door St. Amandus (ca. 650), die er een klooster bouwde ter eere van St. Petrus en Paulus, dat in 880 door de Noormannen werd vernield. De oude kerk dateert waarsch. uit de 7e e. Het lichaam van St. Hennes werd hierheen in 800 overgebracht. R., in 1280 door Guy van Dampierre in leen gegeven aan zijn zoon, Guy van Namen, werd in 1549 aangekocht door den vader van kardinaal Granvelle en kwam in 1737 in het bezit van J. F. E. de Merode, markies van Westerloo. In de 15e-16e e. bloeide R. door de lakennijverheid, doch het werd zwaar door branden geteisterd.