(Potamobius Astacus), hoogere kreeft van de onderorde der tienpootigen, die in vele landen van Europa voorkomt, vooral in bergbeken met helder, stroomend water. De r. wordt tot 16 cm lang en valt op door het stevige pantser, dat kop en borst bedekt, alsmede door de krachtige scharen en lange sprieten.
Met de laatste zoekt het dier naar allerlei plantaardig en dierlijk voedsel. Wanneer gevaar dreigt, zwemt de r. weg door een klappende beweging van den platten staart, waardoor zij achteruit schiet; als zij zich in haar schuilplaats tusschen steenen e.d. bevindt, neemt zij een typische afweerhouding aan met uitgebreide en geopende scharen.
Op geregelde tijden wordt het pantser door vervelling vernieuwd. Het aantal eieren bedraagt ong. 300; deze worden door het wijfje aan de pooten van het achterlijf meegedragen, tot daaruit het volgende jaar de jongen komen.De r. vormt een gezocht gerecht en wordt gevangen in fuiken of netten. Een ernstige vijand is de kreeftpest, die waarsch. door een bacil wordt veroorzaakt. In Ned. wordt de r. gevonden in Limburg, waar hij echter door beekvervuiling, vooral in Zuid-Limburg, dreigt te verdwijnen, terwijl hij ook in Gelderland werd gevangen (o.a. in de Ratumsche beek).
M. Bruna.