1° Carl, Duitsch geograaf. * 7 Aug.1779 te Quedlinburg, † 28 Sept. 1859 te Berlijn. Ritter is met Alex. von Humboldt de stichter van de wetensch. aardrijkskunde.
Hij was met overtuiging de meening toegedaan, dat de aardrijkskunde de relatie tusschen natuur en mensch, tusschen landschap en volksgroep moet opsporen. Volgens hem voltrekt zich de geschiedenis der volken naar vaste lijnen; de aarde is daarbij das Erziehungshaus der Menschheit.
Bij al zijn beschouwingen gaat R. van het vaststaande feit uit, dat God de aarde en het leven daarop volgens een wijze bedoeling geordend heeft; dit plan moet in al zijn grootheid worden blootgelegd. Gedurende zijn lang professoraat te Berlijn (1821-’59) helde R. steeds meer naar de geschiedenis over, zoodat bij hem de geographie zijn zelfstandig karakter dreigde te verliezen.Werken: Europa (2 dln. 1804-’07); Die Erdkunde im Verhältnis zur Natur und Gesch. des Menschen (2 dln. 1817-’18); Einleitung zur allg. vergleich. Geographie 1852); Gesch. der Erdkunde und der Entdeckungen 1861). — Lit.: F. Ratzel, Zu C. R.’s hundertjahr. Geburtstag (uitg. in: Kleine Schriften, 1906).
v. Velthoven.
2° Moriz, Duitsch historicus. Ging na het Vaticaansch concilie (1870) over tot het Oud-Katholicisme. * 16 Jan. 1840 te Bonn, † 28 Dec. 1923 aldaar. Prof. te Bonn 1873-1911.
Werken: o.a. Deutsche Gesch. im Zeitalter der Gegenreformation (3 dln. 1889-1908).
3° Pierre Henri, Ned. letterkundige. * 16 Aug. 1882 te Utrecht. Was van 1918-’34 hoofdredacteur van „Utrechts Dagblad”; maakte sensatie door de publicatie der zgn. ➝ Utrechtsche documenten. Sinds 1934 litterair adviseur en boekrecensent van den A.V.R.O. Heeft talrijke boeken geschreven, waarbij hij vooral als letterkundig criticus naam verwierf.
Voorn. werken: Zeeuwsche mijmeringen (1919); De ijlende reis (1923); De kritische reis (1929); Ina Boudier-Bakker, de vertelster weerspiegeld (1931); De donkere poort (1931). Oostendorp.