of recht van terughouding is het recht van een schuldeischer, om een zaak van den schuldenaar, die hij onder zich heeft, terug te houden, totdat de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Zoo zijn in N e d. arbeidslieden, die eenig goed van een ander onder zich hebben om daaraan eenig werk te verrichten, gerechtigd om dat goed onder zich te houden tot de volle voldoening van de kosten en arbeidsloonen, daaraan besteed (B.W. art. 1652).
Evenzoo hebben de bewaarnemer (B.W. art. 1766) en de lasthebber (B.W. art. 1849) een r., totdat hun alles betaald is, wat hun ter zake der bewaring of lastgeving verschuldigd is. Het r. gaat niet te niet door faillissement van den schuldenaar (Faill.w. art.60).v. d. Kamp.
In België wordt een gelijksoortige toepassing van het r. gemaakt; o.a. ten aanzien van den bewaarnemer (art. 1948), van den pandhouder (B.W. art. 2073 en 2083; W.v.K. b.I, tit. VI, art. 1), van den lasthebber (bij analogie B.W. art. 1948 en 2082), van dengene, die te goeder trouw zekere herstellingen en verbeteringen aan een zaak heeft gebracht (B.W. art. 555, 570, 867 en 1673), van den onbetaalden verkooper (B.W. 1612 en 1613), van pachters en huurders ter zake van wettelijk bepaalde vergoeding (B.W. 1749).
Kluyskens.