Bij vsch. planten worden in den zomer de organische stoffen, die niet noodig zijn voor den groei en de levensverrichtingen, als reservevoedsel opgestapeld in bepaalde bewaarplaatsen, zooals knollen, bollen, wortelstokken en zaden. Het r. doet in het volgende voorjaar dienst als materiaal voor de eerste ontwikkeling.
De voornaamste reservestof is het zetmeel; een aardappel bestaat voor 20%, een tarwekorrel voor 70% uit zetmeel. Andere reservestoffen zijn eiwitstoffen, vetten (in olierijke zaden), rietsuiker (bijv. suikerbiet), inuline (bij Composieten) en cellulose (o.a. in zaden van palmen).Voordat de reservestof fen getransporteerd kunnen worden van de bewaarplaatsen naar de plaatsen, waar zij noodig zijn voor den groei, moeten zij meestal eerst met behulp van enzymen in eenvoudiger verbindingen gesplitst worden.
Melsen.