Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Regenworm

betekenis & definitie

(Lumbricus terrestris), behoort tot de fam. der Lumbricidae, klasse der ringwormen. Dit is de grootste inlandsche aardworm, die tot 36 cm lang wordt en uit 180 geledingen bestaat.

Uitwendig gelegen ringspieren doen het dier zich verlengen, door daarbinnen gelegen lengtespieren treedt verkorting op; door afwisseling dezer bewegingen ontstaat de golvende kruip beweging, waarmee liet dier zich ook door de aarde boort. Hierbij spelen tevens een rol de borstels aan de flanken en de onderzijde van het dier, die als weerhaken fungeeren en het terugglijden beletten.

Daarnaast vertoont de r. vsch. reflexbewegingen, zooals samentrekken van den geheelen romp na prikkeling. De kop draagt tastorganen, de huid bevat lichtgevoelige cellen.

Door de mondopening, die onder den kop is gelegen, neemt de r. humusrijke aarde op, waarvan de voedende bestanddeelen in den darm worden verteerd. Ook trekken zij vaak bladeren e.d. des nachts in hun gangen; als deze stoffen voldoende vergaan zijn, worden zij als voedsel gebruikt.

Darwin berekende, hoe jaarlijks per ha 25 000 kg droge aarde het lichaam der wormen passeert; hierdoor wordt de aarde los en vruchtbaar gehouden. De r. is daarom nuttig, ofschoon hij soms ook jonge planten in den grond trekt.

Het regeneratievermogen is groot: als de achterste helft wordt weggesneden, groeit deze weer aan. Dit is van belang voor het dier, omdat vele vijanden (vogels, mollen, loopkevers) er jacht op maken.

De r. wordt ook pier genoemd. M.

Bruna.

< >