Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Regenboog

betekenis & definitie

Optisch luchtverschijnsel in den vorm van een cirkelvormigen band of boog, die uit aaneengesloten kleurringen is samengesteld en zich vertoont aan de zijde van den hemel tegenover die, waar de zon staat, wanneer deze lichtbron op een regenwand schijnt. Cf. ➝Halo en ➝Krans.

Elke r. echter heeft zijn eigenaardige aantal, opvolging, helderheid en breedte van kleurringen en totale breedte van den band. Hoe grooter de druppels, waarin het verschijnsel ontstaat, des te duidelijker, helderder en smaller is de r.

Men onderscheidt (zie fig.): den hoofdboog, den bijboog en secundaire bogen, waarvan het gemeenschappelijk middelpunt het tegenpunt der zon is. Hoe hooger dus de zon staat, des te lager is de r.De hoofdregenboog heeft den rooden ring van 42° straal aan den buitenkant en den violetten aan den binnenkant. Hij is gemiddeld 2,5° breed en is gewoonlijk helder en wel ontwikkeld. Hij wordt vnl. gevormd door tweevoudige breking (met spectrale ontleding) en een-keer terugkaatsing der zonnestralen in de daarvoor beschikte regendruppels. De bijregenboog, of buitenboog, heeft den rooden ring van 50° straal aan den binnenkant en den violetten aan den buitenkant. Hij is gewoonlijk breeder en onduidelijker dan de hoofdboog, waarvan hij door een betrekkelijk donkere, 8° breede tusschenruimte gescheiden is. Beide bogen vormen den dubbelen r.

De bijboog wordt vnl. gevormd door tweevoudige breking en twee-keer terugkaatsing der zonnestralen in de druppels. De secundaire bogen, of overtallige en interferentiebogen, leggen zich, ten getale van 1 tot 6 en meer, zonder of met smalle ongekleurde tusschenruimte, hetzij aan den violetten binnenring van den hoofdboog, hetzij (zelden) aan den violetten buitenring van den bijboog aan. Zij zijn betrekkelijk smal en worden verklaard door interferentie van lichtstralen, die evenwijdig uit de druppels treden.

Ongewone r. zijn gekleurde plekken of bogen van afwijkenden vorm, welke in de buurt van de gewone r. soms gezien worden. Bekend is o.a. de gespiegelde r., die ontstaat, doordat het zonnelicht eerst op een effen watervlakte terugkaatst en daarna de regendruppels treft. Een witte of kleurlooze r. kan ontstaan bij zeer kleine waterdruppels. Cf. ➝Mistboog. Een monochromatischer. (rood) wordt gevormd als slechts de roode stralen van een laag staande zon de regendruppels treffen. Ook de maan kan een zwakken r. doen ontstaan, nl. den maanregenboog.

Descartes 1635 verklaarde in beginsel het ontstaan van den r.; Airy 1836 gaf de volledige verklaring.

Lit.: J. M. Pernter en F. M. Exner, Meteorol. Optik (21922); de art.

Regenbogen in het Tschr. Onweders, Optische verschijnselen, enz. in Ned. F. d. Broeck.

In den Bijbel wordt de r. door God als een teeken gesteld van het verbond, dat Hij sloot met Noë en zijn nakomelingen (Gen. 9.9 vlg.). Ook is hij in sommige boeken een beeld van goddelijke majesteit (Apoc.4.3 en 10.1).

Bij andere volkeren is de r. ofwel een gunstig of een ongunstig teeken. C. Smits.

< >