(biologie), rijpheidsdeeling of herleidingsdeeling, ook atypische of allotypische kerndeeling genoemd en die aanleiding geeft tot de vorming der gameten. In tegenstelling met somatische celdeeling (➝Cel, 4°) of mitose, wordt zij ook soms meiotische kerndeeling genoemd.
Zij is gekenmerkt door twee snel opeenvolgende deelingen: de heterotypische en de homoiotypische. Tijdens de prophase van de heterotypische deeling treden de 2 n prochromosomen van de soort te voorschijn (leptonemastadium van Grégoire); hierop volgt het zygonemastadium, dat gekenmerkt is door de conjugatie van de 2 n homologe ➝chromosomen, waardoor n paren of ➝gemini gevormd worden.
Waar sommige schrijvers van een ineensmelting der chromosomen gewagen, spreekt Janssens van een uitwisselen van stukken tusschen beide homologe chr. en meende in dit verschijnsel van de ➝chiasmatypie een verklaring van de crossing-over gevonden te hebben. In het synapsisstadium, dat onmiddellijk op het vorige volgt, zijn de gemini samengebald tot een kluwen, waaruit verkorte, dikke chromosoomparen te voorschijn treden (pachynema-stadium), die naderhand in de lengte om elkaar heengestrengeld liggen (strepsitaenstadium) om ten slotte den vorm van korte, compacte lichaampjes aan te nemen, die tegen den wand van het helder geworden kernblaasje aanliggen (diakinese).
In dit laatste stadium van de prophase zijn de chromosomen veel korter dan in het daarmee overeenstemmende stadium van de gewone mitose of karyokinese. Een ander verschil met het deelingsproces van de karyokinese bestaat hierin, dat in de thans volgende metaphase niet 2 n chromosomen, doch slechts n chromosomenparen of gemini op de kernplaat gaan liggen.
Elk der gemini wordt gevormd door een moederlijk en het daarmee overeenstemmend of homoloog, vaderlijk chromosoom. Het feit, dat moederlijke en vaderlijke chromosomen volgens het toeval naar boven of naar beneden georiënteerd kunnen zijn, brengt de verklaring van de splitsingswetten van het ➝Mendelisme.
Heeft bijv. het moederlijk organisme een chromosoom met den factor A en een ander met den factor B aangebracht, het vaderlijk organisme chromosomen met de recessieve factoren a en b, dan zijn alleen volgende combinaties mogelijk in verband met de ligging van de homologe chromosomen op de kernplaat: A/a B/b of a/A b/B of A/a b/B of a/A B/b.Wanneer, tijdens de anaphase, naar elke pool n chromosomen verhuizen, bevat elk garnituur respectievelijk de chromosomen met A en B of a en b, ofwel die met A en b of met a en B. Bij het tot stand komen van een voldoend groot aantal gameten, moeten zich dus uit een dihybride kern onvermijdelijk 25 % A B-, 25 % A b-, 25 % a B- en 25 % a b-gameten ontwikkelen. Tijdens de anaphase verhuizen naar elke kernpool dus n chromosomen, die echter na het pachytaenstadium een overlangsche splijting hadden ondergaan, zoodat de telophase in de twee dochterkernen n in tweeën gesplitste chromosomen brengt.
Na een korte interkinese of rustperiode vangt de homoiotypische kerndeeling aan; kernwand en kernholte van de gevormde dochterkernen verdwijnen; de n reeds gesplitste chromosomen verhuizen naar de kernplaat en volgen verder het gewone proces van de karyokinese, zoodat uit één aan de r. onderworpen cel ten slotte 4 gameten met gereduceerd chromosoomgetal ontstaan. Het verloop van de r. kennen wij eerst sinds 1904-’05. Onafhankelijk van Ed. Strasburger en zijn leerlingen werd het proces van de r. beschreven door den Leuvenschen professor V. Grégoire en zijn leerling J. Berghs.
Lit.: Ed. Strasburger, Ueber Reduktionsteilung (in: Sitz. Ber. Akad. Wiss. Berlin, phys. math.
KL; Bd. 18 1904); V. Grégoire, La réduction numérique des chromosomes et les cinèses de maturation, en: J. Berghs, La formation des chromosomes hétérotypiques dans la sporogénèse végétale (in: La Cellule XXI 1904; en verdere jg.); K. Belar, Die cytologischen Grundlagen der Vererbung (in: Hdb. d. Vererb., Bd. I, B, 1928); L.
W. Sharp, Cytology (Duitsche vert. Einführung in die Zytologie, 1931). Dumon.