Geldsommen, onder de Ned. Republiek betaald aan ambtenaren der justitie, ook wel aan regenten, magistraten en ambachtsheeren, voor Kath. godsdienstoefening in strijd met de ➝ plakkaten; onderscheiden in:
a) vaste r. (jaarlijksche); hierbij kwamen soms „opcenten”, o.a. rokkengeld voor de ambtskleeding van dienaren der justitie;
b) occasioneele r.:
1. admissie- en permissiegelden voor het toelaten van een missionaris of voor het openen, heropenen of verbouwen van een kerk;
2. bienvenuegelden, ook „gouden handschoenen” genoemd, ter verwelkoming van een nieuwen baljuw, schout of ambachtsheer.
De practijk van dit zgn. composeeren ontstond al kort na 1581 en groeide tot een uitbuitingsstelsel, vnl. in Holland, en de Generaliteitslanden. In Holl. werden te lande grove r. geheven, ook in Leiden, Delft, Gouda, Enkhuizen; te Amsterdam bijna geen, te Rotterdam en Haarlem sedert eind 17e e. heel geen. Omstr. 1730 betaalden de Holl. Kath. per jaar ruim 25 000 gld. vast; aan admissiegeld bovendien p. j. 5 5 10 duizend gld. In de Generaliteitslanden waren de r. veel lager, vooral de admissiegelden, maar ze drukten de armere bevolking niet minder. Sinds 1622 was het composeeren streng verboden, maar het verbod bleef een wassen neus.
De „Verlichting” en de betrekking van Katholieken tot de patriottische beweging leidden ca. 1780 in Holland tot verlaging, 1786 tot afschaffing der occas. r., 1787 der vaste r. In het overige deel der Republiek volgde de afschaffing officieel eerst 1796.
Lit. : ➝ Plakkaat; ➝ Hollandsche Zending. Rogier.