Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Rechtvaardigmaking

betekenis & definitie

of justificatie.

A) Geloofsleer.
1. Door de r. wordt de mensch van alle zondeschuld verlost en in zich rechtvaardig en vriend van God, verheven tot aangenomen kind van God en daardoor deelachtig aan de Goddelijke natuur en erfgenaam van het eeuwig leven (Conc. van Trente, zie Denzinger, nr. 795, 797).
2. Deze innerlijke rechtvaardiging komt tot stand door de heiligmakende * genade (Trente, Denz. 795, 799), die in de ziel van den mensch is als een blijvend princiep van bovennatuurlijk leven (paus Pius XI in Casti Connubii, Denz. 2237), waartoe de mensch tegelijkertijd de noodige krachten krijgt in den vorm van bovennatuurlijke deugden (Trente, Denz. 799).
3. Het feit der r. heeft plaats, zonder dat er van den kant van den mensch eenige verdienste aan voorafgaat. Het hangt dus enkel af van Christus’ verdiensten en van Gods wil tot rechtvaardigmaken (Trente, Denz. 790 en 797).
4. Ten hoogste kan de mensch zich op dc r. voorbereiden; ook dit vereischt Gods dadelijke genade; voor degenen, die het gebruik van het verstand hebben, is deze voorbereiding (gewoonlijk) vereischt (Trente, Denz. 797).
5. Bij de r. moet de mensch, die tot de jaren van verstand is gekomen, meewerken door erin toe te stemmen en daden van geloof in God, hoop op God en liefde tot God en van berouw over zijn zonden te stellen; deze toestemming en die daden zijn afhankelijk van Gods genade; ook kan de mensch de r. weigeren (Trente, Denz. 797).
6. God kan de r. geven enkel en alleen door een vrije wilsdaad, zonder uiterlijke teekenen, maar Hij geeft ze gewoonlijk (in het Nieuwe Verbond) door de toediening van de uiterlijke heilsmiddelen, de sacramenten, op de eerste plaats van het Doopsel en de Biecht (Trente, Denz. 799).
B) Ketterijen.
1. De ➝ Pelagianen ontkenden de noodzakelijkheid van de bovennatuurlijke orde en dus ook dat de r. een verheffing daartoe insloot. Wanneer God genade gaf, dan was dit om de verdiensten van den mensch zelven.
2. De ➝ Semipelagianen hielden, dat de verheffing in de bovennatuurlijke orde wel noodzakelijk was, maar dat de mensch deze door zijn goede werken kan verdienen.
3. De ➝ Protestanten ontkennen de vergiffenis der zonden en de innerlijke heiliging en stellen ervoor in de plaats, dat God de zonden van den mensch bedekt en hem, hoewel hij in zich zondig blijft, Christus’ verdiensten toerekent. Zie ook ➝ Luther en ➝ Calvinisme.
4. De ➝ Jansenisten nemen aan, dat de r. tot stand komt, doordat God de overwinnende genade (gratia victrix) instort, die de vrijheid wegneemt en den mensch dwingt tot het aanvaarden der genade.

Lit.: M. P. Potters, Verklaring van de Katechismus (V 1930, 136-141). v. d. Putte.

< >