Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Rassentheorie

betekenis & definitie

Vooral van Duitsche zijde heeft men getracht, het ras van den mensch aan te zien als grondslag der nationaliteit. Als zoodanig vindt deze leer echter geen ernstige voorstanders meer; wel is ze opgenomeü in het geheel der „Deutschreligion” als een der dragende gedachten.

Men spreekt dan wel van „rassisme”. Volgens deze leer hangen de bijzondere eigenschappen van een volk af van ras en bloed en moeten alle godsdienstige, cultureele en politieke waarden berusten op rasbeginselen, met name de „Nordische” van het Arische ras.

Tegenstelling met het Semietische ras schept dan vanzelf een antithese tusschen het Christendom en den „Nordischen” godsdienst als „artfremd”, resp. „artgleick”. Het op rasbeginselen berustend „Christendom” wordt dan positief genoemd, maar is een zuiver heidendom.De encycliek van paus Pius XI van 14 Maart 1937 spreekt van „rasvergoding”.

Lit.: Le Fur, Races, Nationalités, Etat (1922 ; critiek op rassentheorie); Van der Weij O. Carm., Het Nieuw-Heidendom (1936; met ruime üt.-opg.); Pesch, Nationalökonomie (II). Keulemans

< >