Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Ram (naam)

betekenis & definitie

1° Hilda, pseud. van Mathilde Ramboux, Vlaamsch Kath. schrijfster. * 31 Oct. 1858 te Antwerpen, ✝ 12 Juli 1901 aldaar. Schreef frissche en gemoedelijke idyllen over het Ahtwerpsch leven.

Voorn. werken. Poëzie: Een Klaverken uit ’s levens akker (1884) ; Bloemen en Bladeren (1886) ; Verhuizen (1888); Gedichten (1889 ; 5-jaarl. prijs v. letterkunde) ; Nog een Klaverken (1894); Wat zei, wat zong „dat kwezeltje” ? (1898). Roman: De Familie Schrikkel (2 dln. 1899).

Lit.: M. Rooses, Derde Schetsenboek (II 1885); S. Daems, Dietsche War. en Belf. (1901, II).

2° Pieter de, Belg. prelaat en historicus. * 2 Sept. 1804 te Leuven, ✝ 14 Mei 1865 aldaar. De voornaamste baanbreker der moderne kerkgeschiedenis in België, vooral als tekst-uitgever; hij stichtte de Annuaire de l'Université de Louvain en de Analectes pour servir a 1'histoire ecclés. (1864-1914). In 1834 werd hij door de bisschoppen gekozen als eerste rector van de Kath. univ. te Leuven.

Werken : o.a. Synodicum belgicum (4 dln. 1825-’58); Chronique des ducs de Brabant (van → Edmond de Dynter; 3 dln. 1854-'60); Les quatorze livres de Molanus (2 dln. 1861).

Lit.: L. Van der Essen, La commission royale d’hist. (1934, 78). Willaert.

< >