Aan het feit, dat de radio alle landsgrenzen overschrijdt, dankt zij haar grooten invloed en uitbreiding. Handel, leger, scheepvaart en vliegwezen kunnen in hun organisatie de radio niet meer missen.
Naast dit zakelijke radioverkeer bestaat er een zeer bloeiend radioamateurisme, dat een groote rol heeft gespeeld bij de wording van den huidigen radio-omroep en nog speelt bij de ontwikkeling van de ultra-kortegolfen televisie-uitzendingen.Het grootst aantal luisteraars telt echter de radio-omroep, welks taak het is werktuig te zijn in dienst van een geheel volk of van een volksgroep. De cultureele taak van den radio-omroep bestaat in het dienen van den mensch bij zijn werk, bij zijn behoefte tot scheppen en ordenen en bij het verrijken van zijn inzichten. Financieel door allen gedragen, cultureel met allen verbonden, moet de radio-omroep de belangen der gemeenschap dienen. Het bezit van een volk aan godsdienstzin, aan wijsgeerige beschouwingen, aan schoonheid en wetenschap moet voor ieder, ook over de landsgrenzen heen, worden toegankelijk gemaakt. Daarbij mag de radio-omroep geen andere beschavingsmiddelen vervangen; ze moet slechts vervolmaken. Het spreekt echter vanzelf, dat niet alle uitzendingen aan deze eischen beantwoorden, zoodat het voor de luisteraars zaak is hun programma’s met overleg te kiezen.
Ook in het gebruik van de radio uitsluitend als ontspanningsmiddel schuilt een gevaar: „In het overmatig gebruik van de radio als genotmiddel ligt een onbeheerschtheid, die overprikkelt, uitput, ontzenuwt, den arbeidslust verslapt, in plaats van heilzaam te ontspannen na moeizamen arbeid en tot nieuwe werkzaamheid te prikkelen….. Het radiotoestel in de Kath. huiskamer is iets neutraals, maar het houdt op neutraal te zijn, zoodra gij het aanzet en luistert of laat luisteren; immers dan maakt gij een keuze tusschen goed en kwaad, naarmate de omroep, dien gij aanzet, de drager is van goed of kwaad” (mgr. Jansen, aartsb. van Utrecht, 5 Nov. 1933).
Vlg. bovenstaande grondbeginselen is het duidelijk, dat de programma’s niet alleen onderhoudend en actueel moeten zijn, doch ook een opvoedend karakter moeten bezitten.
In Nederland is bij K.B. van 9 Mei 1930 en Ministerieele Beschikking van 15 Mei 1930 (zgn. zendtijdenbesluit) machtiging verleend tot het doen van radiouitzendingen aan daartoe opgerichte omroep-organisaties, welke rechtspersoonlijkheid bezitten. Deze organisaties hebben moeten aantoonen, dat zij: „in zoodanige mate gericht zijn op bevrediging van in het volk levende cultureele of godsdienstige behoeften, dat hare uitzendingen uit dien hoofde geacht kunnen worden van algemeen nut te zijn”. Hierdoor heeft van den aanvang af de Ned. omroep zich kenmerkend onderscheiden van de meeste buitenlandsche. Domineerde daar de wil tot het bieden van verstrooiing en amusement naast berichtgeving, in Ned. wordt geëischt, dat de uitzendingen, behalve verstrooiing, ontwikkeling en levensverdieping geven. Zoo vinden wij als vertegenwoordigers van de vier groote levensstroomingen onder het Ned. volk: de → A.V.R.O. (Algemeene Vereeniging Radio Omroep, zgn. „algemeen”, ook wel „neutraal”, of ook „liberaal”), de → K.R.O. (Katholieke Radio Omroep), de N.C.R.V. (Ned. Christelijke Radio Vereeniging), de → V.A.R.A. (Vereeniging Arbeiders Radio Amateurs, socialistisch).
Deze vier omroepen geven hun programma’s over drie zenders (Hilversum 1875, 415 en 301,6 m, waarvan de beide eerste samengekoppeld zijn). Paarsgewijze wisselen zij om de drie maanden van zender, paarsgewijze vullen ze ook een heele week zendtijd per zender. Uitgezonderd zijn enkele uren, ter beschikking gehouden voor kleinere organisaties, als → V.P.R.O. (Vrijzinnig Prot. Radio Omroep) en andere. Sinds 16 Febr. 1936 zendt de K.R.O. ook wekelijks Ned. wereldprogramma’s uit, bestemd voor alle Nederlanders buiten Ned., in het bijzonder echter voor de missionarissen. Sinds 1937 is de wereldomroep ook door de andere organisaties begonnen. De omroepen worden in stand gehouden door vrijwillige bijdragen.
De overheid laat zich in Omroep-aangelegenheden voorlichten door den Radio-Raad, een dooide Regeering benoemde commissie, en oefent controle uit door:
a) De Radio-Omroep Contrôle-Commissie, die bevoegd is alle uitzendingen te keuren, eventueel te verbieden, volgens deze normen: veiligheid van den staat, openbare orde, goede zeden.
b) De Algemeene-programcommissie, die de algemeene programs keurt volgens den strengeren norm: voor iedereen genietbaar, voor niemand aanstootelijk.
Dan zijn er nog:
c) de Commissie voor het Indiëprogram, die toezicht houdt op de uitzendingen naar Indië, en
d) de Commissie voor den Wereldomroep.
In België bestaat één → Nationaal Instituut voor Radio-Omroep (N.I.R.), dat het monopolie bezit van alle radio-uitzendingen. Het kan de microphoon echter ook beschikbaar stellen aan speciale organisaties. Er zijn er vier van deze, waarover men nader raadplege hetgeen wordt meegedeeld in het art. → K.V.R.O., d.i. de Kath. VI. Radio-omroep, en → Radio Cath. Belge.
Vanzelfsprekend bestaan er buiten de beide genoemde landen nog tal van omroep-organisaties. De allervoornaamste daarvan vindt men op eigen trefwoord behandeld, bijv. → Österr. Radio-Verkehrs A.G. (Ravag), Reichs Rundfunk Gesellschaft e.a.
Voor de centra, vanwaaruit de uitzending geschiedt, zie → Zendstations. Voor de verdeeling der golflengten bij internationale regeling, zie → Golflengtenverdeeling. p. Dito In Ned.-Indië. Bij Gouv. Besluit van 30 Dec. 1932 nr. 38 is aan de te Amsterdam gevestigde N.V. Ned.
Ind. Radio-Omroep-Mij. (N.I.R.O.M.) concessie verleend voor het aanleggen, hebben en uitoefenen van een omroepbedrijf en het gebruiken van 1 of meer radio-stations. Bij Gouv. Besl. van 10 Maart 1934 nr. 1. werd een Raad van Advies ingesteld, welke den directeur van Verkeer en Waterstaat van voorlichting heeft te dienen met betrekking tot den inhoud der van de N.I.R.O.M. uitgaande uitzendingen, alsmede t.a.v. de wijze van voortbrenging en uitzending van den omroep. Olthof.